top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

Die lange negende eeuw - Maastricht in de frontline

Bijgewerkt op: 7 mei 2020


De 9de eeuw is een periode waarin veel plaatsvindt. Verschillende oorlogen tussen de koning van West-Francië (Frankrijk) en de koning van Oost-Francië (Duitsland) over het gebied van het voormalige koninkrijk van Lotharingen hebben alle drie de landen uitgeput. In deze periode vinden ook de invasies en plunderingen plaats van de Denen. Het Traiectenser bisdom dat was gevestigd in het koninklijk domein (castellum) van Traiectum (Maastricht) heeft het kennelijk zwaar gehad. De belangrijke koninklijke abdij van Sint-Servaas was een speelbal geworden tussen verschillende lekenabten die haar wilden bezitten. De laatste missiebisschop die zijn bisschopsstoel nog in Maastricht heeft gehad was bisschop Hunger. Zijn correspondentie met bisschop Hincmar van Reims wijst hierop. Dit is de tijd waarin het zeer donker wordt. Onenigheid tussen de koning en de paus, tussen de verschillende aartsbisschoppen. De aartsbisschop van Keulen en van Trier worden geëxcommuniceerd.


In het Liber donationum zit een 12de -eeuws afschrift dat achter het afschrift zit van het oude cartularium van Radbod. In dit afschrift wordt de datum van 2 januari 858 vermeld waarin koning Hlotharius aan bisschop Hunger van de kerk van Traiectum de Sint-Pietersabdij in Bergh aan de Roer schenkt. Dit afschrift kwam al aan bod bij de oorkonden (afschriften) van bisschop Balderik. Ook op deze oorkonde kom ik uitgebreider terug. De inhoud is namelijk tegenstrijdig en de reden van het opstellen moet een geheel andere zijn geweest dan dat de inhoud ons wil doen geloven, bijvoorbeeld over ‘De barbaren’ waarvoor de monniken, kanunniken en bisschop Hunger en de zijnen moesten vluchten. De oorkonde is zogenaamd opgesteld in Prüm. Dit is de plaats waar bisschop Hunger in 866 was overleden.

Na bisschop Hunger is het ronduit onduidelijk wat er is gebeurd. De stad Traiectum (Maastricht) heeft de Denen mogelijk meegemaakt als deze al plunderend naar het zuiden trekken richting Aken en Keulen.[1] Maar de stad is niet in vlammen opgegaan? Traiectum was ommuurd en omwald en in de meeste gevallen kwamen de plunderende horden niet binnen de stad maar alleen in de buitenwijk en omgeving. Er zijn archeologisch nog geen sporen van een brand-laag uit deze periode gevonden. Wat is er wel gebeurd? Dat is een compleet gissen. De enige zekerheid is dat bisschop Odilbald (Adelbold I) 867/879 - 898 naar Deventer is vertrokken en hier de bisschopsstoel heeft neergezet vanuit het koninklijk domein Traiectum (Maastricht). De bisschoppen hadden hier de beschikking over een klooster. Waarom Odilbald vertrok blijft geheel onduidelijk. Voor zijn opvolger bisschop Radbod van Traiectum heeft men een geïnterpoleerd bericht via de geschriften van Adam van Bremen.[2] Hij schrijft: ‘Tunc Fresia depopulata, Trajectum civitas excisa. Sanctus Rabbodus, urbis episcopus, cedens persecutioni, Davantriae sedem constituit, ibique consistens anathematis gladio paganos ultus est’.[3] Radbod is met bisschop Odilbald voor dat het geweld van de Denen begon vertrokken naar Deventer. De interne onrust over het voormalige koninkrijk Lotharingen tussen West-Francië en Oost-Francië is ook een reden geweest. Daarnaast de ruzie over het bezit van de abdij van Servaas en het koninklijke domein in Traiectum (Maastricht) tussen de belangrijke Rijksgroten en de bisschop van Trier.

Radbod volgde in 899 Odilbald op en zetelde ook in Deventer. In de vita van Radbod staat een opmerking dat hij in rustige tijden vaak terug gaat naar Traiectum (Maastricht). Radbod overlijdt in 917.

In de regeringsperiode van bisschop Konrad van Zwaben (1076-1099), bisschop Burchard van Lechsgemünd (1100-1112) en bisschop Godebald (1114-1127), werd er een begin gemaakt met de grote ontginning van de veengebieden. Dit zijn ook de bisschoppen die grote hoeveelheden land aan zich weten te trekken ten tijde van de Investituurstrijd. De machtsstrijd tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus was er een die hoog opliep. De strijd die werd gestreden tussen de paus en de keizer ging over het benoemen van de hogere geestelijke ambten. De Rijksbisschoppen, de abten en abdissen van de Rijksabdijen. Deze stonden onder voogdij van de keizer. De keizer bepaalde wie er lekenabt (rector of voogd) werd in de Rijksabdijen zoals in de Sint-Servaas in Traiectum (Maastricht). De keizer wilde zijn macht stabiliseren in de Noordelijke Nederlanden. Utrecht werd rond de regeringsperiode van bisschop Adelbold II tot nieuwe plaats van het missiebisdom Traiectum of Trecht. De keizer kon zo zijn vrienden in Utrecht plaatsen die daarna de controle over het gebied in het belang van de keizer konden uitoefenen. In 1122 kwam er met het Concordaat van Worms een einde aan de Investituurstrijd en werden er nieuwe afspraken vastgelegd. De wereldlijke en kerkelijke taken van de bisschoppen werden gescheiden. De keizer verloor zijn beslissingsrecht over de benoemingen. Hij mocht weliswaar aanwezig zijn bij de benoemingen. De positie van de keizer ten opzichte van de paus werd hierdoor minder waardoor hij alleen nog indirect zijn invloed kon uitoefenen. De woeste gronden waren in bezit van de de Rooms-Duitse keizer. Hoe ver zijn heerschappij daadwerkelijk naar het noorden en noordwesten uit strekte blijft een vraag? Het gebied was een territoriale lappendeken van lokale edelen.

[1] MGH Scriptores (SS rer. Germ.), Regionis Chronicon, p.118 (881) ‘Item eodem anno mense Novembrio duo reges Nortmannorum, Godefridus et Sigfridus, cum inestimabili multitudine peditum et equitum consederunt in loco, qui dicitur Haslon, iuxta Mosam. Et primo quidem impetu finitima loca depopulantes Leodium civitatem, Traiectum castrum, Tungrensem urbem incendio cremant; secunda incursione Ribuariorum finibus effusi cedibus, rapinis ac incendiis cuncta devastant, Colonia Agrippinam, Bunnam vivitates cum adiacentibus castellis, scilicet Tulpiacum, Iuliacum et Niusa, igne comburunt; post haec Aquis palatium, Indam, Malmundaria et Stabulaus monasteria in favillam redigunt’. [2] Bisschop Adam van Bremen kwam als jonge clerici niet uit het noorden. Hij had geen saksisch dialect. Uit zijn schrijven blijkt dat hij eerder uit het Rhein-Frankische, Oost-Frankisch of zelfs Thüringsche afkomstig moet zijn geweest. Hij moet door bisschop Adalbert rond 1066 – 1067 naar Bremen zijn gehaald. Hij kreeg de leiding over de Domschool in Bremen. Hij is na de dood van aartsbisschop Adalbert in 1073 begonnen met schrijven en had in 1074 al twee boeken bewerkt. Hij heeft o.a. gebruik gemaakt van de annalen uit Fulda. Vlg. W. Trillmich, Quellen des 9. Und 11. Jahrhunderts zur Geschichte der Hamburgischen Kirche und der Reiches, Darmstadt, 1978, pp.137-158 [3] MGH Scriptores [Geschichtschreiber] Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum separatim editi 2: Adam von Bremen, Hamburgische Kirchengeschichte p. 41 Liber I, C. 40 (881)

Maastricht lag in de frontline


Het missie bisdom Traiectum (Maastricht) lag in de frontlinie van alle onrusten. De verschillende koninklijke verdelingen zorgden ervoor dat de stad de ene keer hierbij hoorde en de andere keer daarbij. Van missioneren lijkt al een hele tijd geen sprake meer te zijn. Het bestaansrecht van een missie bisdom is al lang voorbij. het Koninklijk Domein Traiectum (Maastricht) met de Servaas Abdij en alle goederen overgenomen door lekenabten en later de aartsbisschop van Trier. De oorkonde van Hlotharius II aan bisschop Hunger van Traiectum lijkt een vervalsing van latere datum. In een poging te redden wat er te redden valt. Odilbald (Adelbold II) die na het overlijden van bisschop Hunger in 866 bisschop wordt komt komt in 895 ineens voor in Deventer. Waar deze zich heeft opgehouden is niet te verklaren. Hunger had zijn zetel in Traiectum (Maastricht). Of ze ooit in Bergh hebben gewoond is niet via officiële stukken te achterhalen. Er zijn te veel onduidelijkheden. Bisschop Hunger overlijdt in het klooster van Prüm. Waarom hij daar terrecht is gekomen is onduidelijk. Ook Prüm is een koninklijk kerkelijk goed. Van zijn opvolger is Odilbald. Het is niet zeker of deze in Prüm, Bergh of elders heeft gewoond. In 882 wordt het klooster van Prüm in de brand gestoken door een plundering van Northmanni. In 895 komt er weer een bericht van Odilbald en is deze titulaire bisschop van het Oude Traiectum (Maastricht) dan woonachtig in Deventer. Ook Traiectum (Maastricht) heeft volgens de annalen last gehad van de plunderingen door de Dani in 881.

Onduidelijkheden door latere afschriften

De gehele traditie van bisschop Hunger, Odilbald, Radbod en Balderik is omhuld met nevelen. Er zijn naast de weinige bronnen de meeste zijn secundair, toch nog wat primaire bronnen. Dat Hunger is vertrokken naar de abdij van Bergh acht ik vrijwel uitgesloten. De afgeschreven oorkonde over de schenking is te verdacht en moet bij de Balderik-oorkonden worden geplaatst. Pas dan ziet men dat hier een andere reden optreedt. Ontvreemding van relieken en goederen door Utrecht in de 12de eeuw. Zoals ik schreef werd in de oorkonde van 777 door Karel de Grote, Traiectum ook Vetus Traiectum genoemd. Ook hier betreft het een afschrift uit de 12de eeuw. Wederom om eigendom te verkrijgen. De immuniteitsoorkonde van 815 staat ook Vetus Traiectum. Er was geen reden om in die periode Traiectum als Vetus te beschouwen. Bij het overschrijven is het woord Vetus mogelijk foutief erin geslopen. Bisschop Hunger wordt Traiectum genoemd. Ook bisschop Odilbald blijft tot 895 Traiectum genoemd op de concilies. Daarna wordt hij vermeld als bisschop van Vetus Traiectum. Hunger bijgenaamd Frison, overlijd in de abdij van Prüm op 12 december 866. [1] Bisschop Odilboldus Traiectensis ecclesiae episcopus is aanwezig op het concilie van 26 september 870 in Keulen.[2] Hij wordt dus genoemd naar de verblijfplaats Traiectum.

De abdij van Prüm is in 882 door de Northmannos/ Danos (Denen) verwoest. In 892 volgt een tweede plundering waarna de monniken moeten zijn vertrokken. Via het Vita Radbodus, Bisschop Radboud van Traiectum kan men lezen dat hij ook in Othmarshem (Ootmarsum) en Aldenselen (Oldenzaal) heeft gewoond. Dit waren volgens de vita twee van zijn geliefde verblijfplaatsen.[3] Maar dit betreft een heiligenvita die vaak voor het verhaal zijn verfraaid. Als in deze vita een kern van waarheid heeft omtrent zijn ‘geliefde verblijfplaatsen’, dan zou hiermee misschien de schakel met de abdij van Prüm zijn gevonden. De abdij van Prüm had namelijk bezittingen in Aldenselen (Oldenzaal) en omgeving.

Er is nog een andere vermelding die meer betrouwbaar is. De bisschop van Traiectum vertoeft elders en wel in Dauandrie (Deventer) in Hamaland.[4] Bisschop Adam van Bremen schrijft in zijn boeken dat de Saksen, de Danis (Denen) en Nortmannis (Noordmannen) op hielden voordat ze verder konden trekken. Hierbij werd de hertog Brun gedood, tezamen met 12 andere graven. Thaidricus (Theodericus) en Marcwardus en andere bisschoppen werden ook gedood. Daarna in 881 werd Fresia werd ontvolkt. Adam van Bremen beschrijft eerst hoe in 880 de kloosters in het noordwesten van Gallië worden geplunderd.[5] Hierbij valt de nederzetting van de Fresonen in Biorzuna ook ten prooi. Hij schrijft verder dat het jaar daarop, in 881 de stad Traiectum (Maastricht) werd verwoest en de heilige bisschop Rabbodus (Radbod) van deze stad naar Deventer is vertrokken om daar zijn zetel neer te zetten zodat er een continuïteit bleef bestaan voor het bisdom. Toen hij daar aankwam sloeg hij de ongelovigen met het zwaard van de banvloek.[6] De Deense piraten waren verder getrokken naar Keulen en Trier. In Aken werd de koninklijke palts gebruikt als paardenstal door de Vikingen. ‘Tunc piratae Coloniam et Treveros succendunt. Aquisgrani palatium stabulum equis suis fecerunt. Mogontia vero propter metum barbaroum instaurari cepit’.[7] Dat de schrijvers in het scriptorium nogal overdreven blijkt uit de opgemaakte notities van de daaropvolgende jaren. De Palts in Aken wordt gewoon weer gebruikt door de keizer. Als de palts zou zijn verwoest en zo hevig zou zijn vernield, dan kon een keizer daar niet verblijven. Toch wil dit het geval dat de Duitse keizers er wel verbleven. Die verwoesting door de Noormannen lijkt hiermee schromelijk overdreven.

Op 24 juni 896 bevestigd Zuentibolchus (Zwentibold) aan Odilbaldus Traiectensis ecclesie Veteris venerabilis episcopus, que est constructa in honore sancti Martini confessores et aliorum dei sanctorum de immuniteit over de bezittingen van de kerk van Traiectum.[8] Dat het Niumaga in de oorkonden van Zwentibold niet Noyon (Noviomagus) kan zijn, is omdat deze plaats in West-Francië ligt, waarover Zwentibold niet was aangesteld als koning. Niumaga moet gezocht worden in het gebied waar Zwentibold zijn bezittingen had liggen. De Monumenta Germaniae Historia is resoluut over de naam Niumaga. ‘Der Name des Ausstellortes ist verderbt, er kann nur Neumago lauten. Nijmegen is ausgeschlossen, da es nicht zum Reich Karlmanns gehörte; es ist Neumagen an der Mosel’.[9] De plaats Niumaga wordt vaker gebruikt in oorkonden.[10] Het was reeds in de Laat-Romeinse periode een belangrijke plaats. In de Merovingische periode was het een koningsgoed met het bisschoppelijk bezit Nicetiusberg. De bezittingen van Niumaga vielen onder de bezittingen van het bisdom Trier. Dit is het hart van het Lotharingse rijk, waar aartsbisschop Radbod van Trier woonde. Deze bisschop was de belangrijkste raadgever van koning Zwentibold.

Niumaga

Het koningsgoed Niumaga past precies bij het gebied van Zwentibold die een lange tijd goede verstandhoudingen had met Trier. Er is een beschrijving van deze burcht door een correspondentie tussen Nicetius bisschop van Trier en Venantius Fortunatus bisschop van Poitiers. Aartsbisschop Nicetius herbouwde niet alleen de oude kerken van Trier, maar samen met hulp van Italiaanse bouw- en handwerklieden (artifices de partibus Italiae) die door bisschop Rufus von Martigny (Octodurum) in Zwitserland waren gestuurd, maar ook door bisschop Sidonius van Mainz, Charentiun van Keulen, Villicus van Metz. Hij toonde zijn rijkdom ook door een Burcht te bouwen aan de Mosel (Moezel).[11] De ruïnes die bij Venantius Fortunatus in een gedicht worden beschreven lijken lichtelijk overdreven met haar dertig toren. Maar ze geeft een beeld over hoe een bisschop in de Merovingische periode naar rijkdom en prestige keek. ‘De muur werd bekroond met dertig torens en omringde de heuvel. De muur was doorgetrokken tot aan de oever van de Moezel. Op de top schittert de burcht van zijne eminentie zelf als een tweede heuvel. Ze is gebouwd en wel drie verdiepingen hoog met marmeren kolommen, waar ze trots neerkijkt op de schepen die over de waterstoom glijden. De toren in de buurt aan de overzijde van de heuvel is tegelijkertijd een belangrijke opslagplaats voor onze heilige relieken en een arsenaal voor onze strijders, een opbergplaats en houder voor de katapulten, hun balistae en hun andere materialen van wonderbaarlijke kracht. De rivier, die elders meandert als een slang in haar kronkelende gang, wordt hier geleid in rechte grachten, geeft leven en gezondheid aan het gehele gebied, door het draaien van de watermolens. En waarvan ouds deze oude heuvels waren overgroeid met bessenstruiken en verwaarloost en in armoede, is het nu een rijke weelderigheid van overvloedige boomgaarden en zijn de heuvels beplant met lekkere druiven’.[12] Beyer (1865) zegt: ‘Jetzt deuten alle Spuren auf das hügelige Vorgebirge etwas unterhalb Neumagen zwischen Mosel und Drohnfluss (bei Ausonius Drahonus, urkundlich 802 Troganus, was sehr an Rhodanus anklingt), wo noch der Flurname Falz (Pfalz) und die Erinnerung an das ausgegangene Dorf Medelingen erhalten ist, dessen Name dem in dem Gedichte vorkommenden, der Pfalz benachbarten Orte Mediolanum entspricht. Die nächstgelegen Burgen und Stadtmauern zu Neumagen zigen noch gewältige Sandsteinquadern und Sculpturreste antike Form, die von Alterthumforschern, einer Stelle des Ausonius entsprechend, für Reste des Castells des Constantin ‘castra Constantini inclyta’ gehalten werden, aber ebenso gut dem Nicetius oder besser beiden Bauherren gedient haben können’.[13] Duitse historici zijn het erover eens dat deze burcht of palts in de omgeving van Neumagen moet hebben gelegen, bij Mediolane (Medelingen) en de Rhodanus (Dhrone).[14]

Arnulf en Zwentibold

Bisschop Odibaldus van Traiectum had zijn sedes episcopalis in de Daventriae (Deventer) in 895. Zoals de hagiograaf van Radbodus 53 jaar na zijn dood schrijft: “Aangezien de bisschopszetel in Traiecto desolaat was na de invallen van de Denen, vestigde Radbodus (Radboud) zijn zetel net als Odilbaldus niet in Traiectum maar in Daventriae. In zijn hart bleef hij de zetel van Traiectensis niet vergeten en hij keerde er bij gelegenheid als het vrede was naar terug. Hij betreurde het samen met zijn mensen dat de omstandigheden zo waren dat ze daar niet onafgebroken konden leven.”[15] Koning Zuentibolchus (Zwentibold) had deze immuniteit op 24 juni 896 aan bisschop Odilbaldus geschonken, zoals het door zijn voorgangers Hludowicus (Lodewijk de Vrome) (18 maart 815),[16] Karolus, Pippinus en andere voorouders was geschonken.[17] Hierbij is als getuige aanwezig Radbodi (Radboud) aartsbisschop van Trier. Zuentobolchus (Zwentibold) was een onechte zoon van Koning Arnolfus (Arnulf van Karintië). De koning probeerde zijn bastaardzoon op de Rijksvergadering van 894 tot koning van Lotharingen te verheffen. Hiervoor krijgt hij geen steun van de rijksgroten. Op deze Rijksvergadering werd Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) zoon van Hludowicus le Bègue (Lodewijk de Stotteraar) en een kleinzoon van Carolus Calvus (Karel de Kale) erkend als laatste spruit van de West-Frankische Koningslijn als Koning van West-Francië. Koning Arnolfus (Arnulf) wil dat de graven en bisschoppen aan de Maas, de West-Frankische koning terugsturen en brengen naar West-Francië. Aan de Aisne komt Odo tegenover de Alamaanse troepen te staan.[18] 1 juli 889 schenkt Keizer Arnolfus (Arnulf) aan de Kathedraalkerk van Sint-Peterus in Trier onder leiding van aartsbisschop Ratbodus (Radboud), de abbatiam sancti Servasii confessoris qua vocatur Treiecta in comitatu Maselant. (Abdij van Sint-Servaas in Maastricht in het graafschap Maaslant).[19] 7 februari 893, bevestigd Koning Arnolfus aan de kanunniken van de Kathedraalkerk van Trier op aandringen van zijn aartsbisschop Ratpot (Radboud), dat de voorvaderen van de koning aan de bisschop sinecures goederen in leen had gegeven. Wat inhoudt dat de bisschoppen hiervoor niets terug hoefden te doen in welke vorm dan ook.[20] Op 16 april 894 Koning Arnolfus bevestigd de kanunniken van Trier door kanselier Wiching voorgelegd, een bericht van aartsbisschop Rathpod (Radboud) dat de koning zijn oom Hludowicus III (Lodewijk III van Frankrijk) een villa in Méry in het graafschap van Verdun had geschonken. Maar dat het koninklijk zegel van de oorkonde door de invallen van de Noormannen is verbroken. Dat het bezit van de villa alleen voor de broeders van Trier is en dat geen enkele andere bisschop deze mag ontvreemden op straffe van de koning.[21]

Op 13 juni 894 wordt in Worms eerst de kerk van Toul bevestigd in haar rechten over goederen die ter beschikking staan van de kerk van Toul, onder bescherming van de Koninklijke Wildban. Daarna klaagt bisschop Arnald van Toul, dat de graven Stephan, zijn broer Gerard en Matfrid wegens valse aanspraken als erfgenaam van de voogdij van de kloosters Sint- Maurice en Sint-Evre, de goederen der kerk zijn verwoest. Dat er tegen de wil van het eertijds door Koning Dagobert opgestelde statuut, dat een kasteel niet binnen 4 Legua van de stad Toul mocht worden gebouwd. Daarmee was de oude vrijheid en de Koninklijke ban van de tot de bisschoppen behorende stad vernietigd. Hierbij wordt aan de graven de opdracht opgedragen om 700 pond zilver te betalen.[22] 14 mei 895 Rijksdag in Worms, waar Odo als koning van West-Francië wordt bevestigd. Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) was nadat het leger van Arnulf dat hem te hulp was geschoten en weer terug was gekeerd naar Oost-Francië, gevlucht naar Bourgondië. De aanhangers van Karel werden door Odo van hun bezittingen beroofd. Er ontstond in West-Francië een gruwelijke burgeroorlog. Verschillende bisschoppen werden gevangengezet en zelfs bisschop Teutbold van Langres, een verwante van Fulco van Reims werd blind gemaakt. Ook anderen werden blind gemaakt.[23] Koning Arnolfus kreeg klachten uit Bourgondië en hij ontbood zowel Odo als Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) tot zich. Odo zond veel geschenken en Carolus werd door zijn handlangers weerhouden om af te reizen naar de koning. Odo oogst hierdoor wat hij zaaide. Odo wordt tot officiële rex Galliae (koning van West-Francië) benoemd en de vorig jaar benoemde Karel de Eenvoudige wordt niet meer erkend. Op de terugweg naar West-Francië stoot Odo op de afgezand van Karel die naar Arnolfus reisde. Fulco van Reims die hierbij aanwezig is, kan maar net ontkomen. Een andere, de graaf Adalong wordt omgebracht. De overval heeft tussen de Rijn en de Moezel plaatsgevonden. Zuentiboldus (Zwentibold) wordt tot koning van Lotharingen en Bourgondië gekroond in het bijzijn van de rijksgroten en ook koning Odo van West- Francië.[24] Door advies van aartsbisschop Ratbod (Radboud) van Trier krijgt de abdij van Prüm van koning Zuentibold, met instemming van koning Arnolfus in precarie het klooster te Susteren op 5 juni 895.[25] Twee jaar eerder is voor Prüm het goederenbezit gedocumenteerd.[26] Direct daarna in dat jaar voor augustus, gaat Zuentibold (Zwentibold) een verbond aan met Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige), ook al heeft koning Arnolfus zich uitgesproken voor Odo als koning van West-Francië.[27] Drie vazallen van Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) verlaten de partij van Karel en lopen over naar Zwentibold. Dit zijn graaf Balduinus (Boudewijn van Vlaanderen), zijn broer Rodolf van Kamerijk en graaf Reginar van Henegouwen, Haspengouw en Maasgouw.[28] Karels aanhangers zien dat dit hen verzwakt en maken het gerucht dat koning Zwentibold zich met de hulp van de overlopers plannen maakt om Karel om te brengen. Op 14 augustus 895 schenkt Zwentibold op verzoek van zijn geliefde en trouwe aartsbisschop en kanselier Ratbot (Radboud) aan de monniken van Sint-Michiel aan de Maas met toestemming van abt Stephan 45 mansio en 2 kapellen en andere goederen onder andere in de gouw Verdun, omdat het klooster tot armoede was vervallen door de plunderingen van de Vikingen. Er wordt door Karel en Odo een wapenstilstand afgekondigd dat tot Pasen zal duren.[29] Zwentibold restitueert op 25 oktober 895 aan de kerk van Trier, het Mariaklooster Oeren op verzoek van zijn aartsbisschop en kanselier Rathpod (Radboud).[30] Op 28 oktober, ook op verzoek van zijn kanselier Ratpot (Radboud), aan de 40 broeders van de abdij van Echternach de oorden Bollendorf en Öffingen, met de kerk in Croev in Bidgau in het graafschap van graaf Stephan, 97½ hoeven voor hun levensonderhoud krijgen.[31] 22 januari 896 restitueert Zwentibold aan het klooster van Sint-Denis op voorspraak van zijn getrouwen Odacar en Reginar de in zijn rijk gelegen abdij van Salonne in de gouw Saulnois, en verleend daarbij twee villa Sulcia en Barrunvillare in Lotharingen.[32] 28 januari 896 maakt Zwentibold in opdracht van kanselier Rabod een wildban voor het woud wat toebehoord aan de abdij van Sint- Maximin.[33] Zondag 22 februari 896 wordt koning Arnolfus gekroond door de paus tot Keizer.[34] 13 juni 896 bevestigd Zwentibold de abdij van Sint-Maximin in de goederen die zijn vader had geschonken aan de abdij.[35] Op 24 juni 896 bevestigd Zwentibold op verzoek van bisschop Odilbaldus Traiectensis ecclesia Veteis venerabilis episcopus, que est constructa in honore sancti Martini confessoris[36] en aartsbisschop Ratbodi (Radboud) een aan hem voorgelegde oorkonde van keizer Hludowicus (815), die van zijn vader Karolus Magnus en zijn overgrootvader Pippinus voor de geschonken tienden van alle fiscale goederen en alle fiscale afdrachten en ook de vrijstelling van de onder de bescherming van de kerk van Traiectum staande mensen in Dorestade van Ban en Vredegeld, van de door hen genoemde Giscot afdracht, dat inhield dat de mensen herbergplicht hadden voor de kooplieden. Dit recht wordt uitgebreid ook voor Daventria (Deventer) en Tiale (Tiel).[37] Tijdens de Rijksverzameling in Foraheim op 2 augustus 896, stort het gebouw waarin de Rijksdag wordt gehouden in. Hierbij breekt de keizer zijn lichaam, samen met vele anderen en ze worden zwaar verwond.[38] Bisschop Egilbold (Odilbold) van Traiectum, verzoekt aan koning Zwentibold dat er een horige wordt vrijgemaakt uit de kerk van Elst.[39] Afpersing van de abdij van Sint-Servatius in Maastricht van de door bedreigingen geïntimideerde gevolmachtigde van de kerk van Trier van de koning, door graaf Reginar. Bevestiging van deze afgedwongen precarie-verdrag (voor juli 896).[40] Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) vlucht voor koning Odo door het bericht dat ook Fulco van Reims zich door wapengeweld van Odo gedwongen werd zich te onderwerpen. Fulco verzoekt de paus om in te grijpen in deze tirannie van koning Odo. Op 30 juli 896 ontneemt Zwentibold de graven Stephan, Odacar, Gerard en Matfrid hun lenen. Regino van Prüm bericht over de twist tussen Ratbot van Trier die sinds november 896 is ontslagen als kanselier van Zuentibold. 28 januari 897 is aartsbisschop Ratbodus (Radboud) belanghebbende en tevens raadsman van Koning Zuentobolchus (Zwentibold). De koning geeft het woud van de abdij Sint-Maximin en het Aartsbisdom Trier in de beschikking van een Woud en Koningsban.[41] Op 29 januari 897 wordt op advies van zijn wederom geliefde aartsbisschop Ratbod (Radboud) van Trier en de graaf Odacrus (Odacar) het woud van de abdij van Sint Maximin en het bisdom van Trier, tussen de Iderquelle, Drohn, Moezel en de via publica van Losheim naar Trier, in zijn wildban en macht. In dit woud mag niemand zoals de Franken het noemen, op straffe van de wildban, een dier jagen of vangen. Deze oorkonde is een vervalsing gemaakt op naam van Karolus Magnus (Karel de Grote).[42] Vanaf juni 897 tot december 897 is Radbodus (Radboud van Trier) afwezig als raadsman van Zuentibold (Zwentibold). 13 juni 897 is er een valse oorkonde opgemaakt waarin Zuentibold aan het klooster Sint-Maximin bij Trier dat dit net als door zijn vader Arnolfus deze abdij onder geen andere heer zal staan dan alleen de koning zelf en onder zijn bescherming.[43] Voordat zijn huwelijk plaatsvindt op 27 maart 897 trekt koning Zuentibold met een leger door de landerijen van de graven Stephan, Odacar, Gerard en Matfrid en hun aanhangers. Hij verdeelt hun landerijen en goederen en neemt de kloosters Oeren bij Trier en Sint-Peter in Metz. Hij volgt de raad van zijn vader keizer Arnulf op om te trouwen met Oda, de dochter van de Saksische Liudolfinger Otto. Hij stuurt een bode naar zijn vader die in Beieren is om te melden dat hij Oda, de dochter van graaf Otto tot zijn vrouw wil nemen. Verloving en huwelijk op Pasen 27 maart 897.[44] Het was dezelfde verbinding die zijn jongere broer ook had gevolgd door te trouwen met de Liutgard, de zus van Otto. Op 5 mei 897 wordt op de Rijksdag in het Paleis te Worms een verzoening gemaakt tussen Zuentibold (Zwentibold) de zoon van keizer Arnolfus, en enige van zijn grootten, de graven Stephan, Odacar, Gerard en Matfrid, van wie hij vorig jaar de lenen had afgenomen. Als aartskanselier van Zuentibold wordt Ratbod (Radboud) van Trier genoemd. Arnolfus laat aan hem en aan zijn jonge zoon Hludowicus (Lodewijk het Kind) de trouw zweren door alle rijksgroten.[45] Op 13 juni 897 bevestigd Zuentibold op advies van zijn kanselier, aartsbisschop Ratboot (Radboud), de door zijn vader aangewezen goederen voor de monniken van het klooster Sint-Maximin bij de stad Trier. Op 11 juli draagt Zuentibold aan de abdij van Kievermunt een kerk over met een Vroonhof met 60 mansio met horigen in de villa Herwen (Herwen bij Nijmegen) in de gouw Betuwe), in het graafschap van Dodo, die hij had geruild met zijn geliefde graaf Folcbert tegen de abdij villa Reng.[46] Op 26 juli 897 geeft koning Zuentibold (Zwentibold) aan de broeders en zusters van de abdij van Nivelles op voorspraak van zijn geliefde nicht Gissela, goederen in Brabant en Laon, in de gouw Toxandrië land voor zoutwinning, in Frisia een visserij om te voorzien in hun levensonderhoud, drie mansio voor de verzorging van de kaarsen en een wijnberg in het graafschap Soissons.[47]

Regino von Prüm maakt melding van de graaf Waldger de Freson, zoon van Gerlof de Freson in zijn kroniek.[48] Al eerder maakte ik melding dat Waldger tijdens een jacht, Everhardus de zoon van Meginhard van Hamaland had vermoord. Hij was hertrouwd met Alberada de weduwe van Reginar van Henegouw en Haspengouw die in 915 was overleden.[49] Hij was degene die het graafschap in Midden Fresia (Teisterband) ontfutselde van de hertogen van Hamaland. Hierdoor verloor Hamaland zijn hertogenstatus en ging deze over op Waldger.

In november 897 heeft de koning zijn graven Stephanus, Odacar, Gerardus en Matfridus van hun Rijkslenen en waardigheden die zij van de koning ontvangen hadden ontnomen.[50] Zwentibold heeft spanning in het land door de steeds zelfbewuster wordende adel. De machtigste man van het land was Reginar van Henegouw en Haspengouw, hij stond als raadsman van Zwentibold zelfs boven bisschop Radbod van Trier die de eigenlijkkerkelijke leiding had over de Abdij van Echternach en van de Sint- Servaas in Maastricht. Deze had de abdij van Servaas gekregen van Koning Arnulf van Karinthië. Op 1 juli 889.[51] Maar Reginar wist dit van bisschop Radbod van Trier te ontfutselen. In 896 heeft graaf Reginar de abdij van Sint-Servaas in bezit genomen. In 897 begon al een omslag te komen. Koning Zwentibold kwam met een leger te Trier en ontnam de vier zojuist genoemde graven het land dat ze bezaten. Het land werd verdeeld onder anderen. De twee kloosters die hierin gelegen waren behield de koning zelf. Het klooster Horrea te Trier en dat van Sint-Pieter te Metz. Regino van Prüm vermeld dat keizer Arnulf in Worms nog wist te bewerkstelligen dat Stephanus, Gerardus en Matfridus zich met zijn zoon Zwentibold verzoenden.[52] Doch de hierdoor veroorzaakte rust was van korte duur. Op 28 december 897 verleent Zuentibold (Zwentibold) aan de monniken van Sint-Evre op verzoek van de bisschop Hludhelm en zijn geliefde graaf Reginar (Reginar van Henegouwen), het recht in het Koninklijke Woud aan de Moezel, om elke week op twee dagen, op woensdag en vrijdag te mogen vissen. Op 5 februari 898 is er een grote omslag. Op deze dag bevestigd Koning Zuentibulchus (Zwentibold) aan de kerk van Trier en aan aartsbisschop Rathbodus (Radboud), het bezit van de kerk van Trier met Koninklijke bescherming en immuniteit en bevrijdt het van alle openlijke afdrachten, uitgezonderd de jaarlijkse afdracht van zes paarden, omdat uit de aartsbisschoppelijke grondheerlijkheid een graafschap was opgericht.[53] Op de dag van Sint-Servatius, 13 mei 898 restitueert Zuentibulchus (Zwentibold) aan de kerk van Trier, gerechtelijk de abbatia sancti Servatii Treiectensis monasterii in pago Hasbaniense iuxta Mosam et in comitatu Maselant (Abdij van Sint-Servatius in Maastricht). Regenhario (Reginar) had deze in een precarie-verdrag onrechtmatig verkregen. De abdij wordt nu weer aan aartsbisschop Ratbodus (Radboud) gegeven.[54] Graaf Reginhar collo Longus (Reginar de Langhals, van Henegouwen) worden al zijn lenen en erfgoederen die hij in Lotharingen heeft afgenomen.[55] Zijn vertrouwdste raadgever en enige raadgever wordt op koninklijk bevel verzocht om binnen veertien dagen het rijk te verlaten. Waarop Reginar (Reinard van Henegouwen) naar Durfos trok en zich daar verschanste in Durfos (Durfostum) en zich verbindt met Odacar en anderen.[56] Om gijzelnemers te voorkomen, neemt hij zijn familie mee naar Durfos (Durfostum).

De locatie hiervan werd door de 17e-eeuwse Hollandse Kroniekschrijvers in de buurt van Dordrecht en Delft geplaatst. Na de teksten en het gebied te hebben bestudeerd blijkt dat Durfos bij benadering in de omgeving van Namen/ Dinant heeft gelegen. Reginar en Odacar betrokken een in hun ogen sterke vesting nabij of in de randen van het gebied van Reginar, een volledig loslaten van zijn gebied middels een vlucht naar elders lijkt minder aannemelijk in deze situatie. Zuentibold (Zwentibold) probeert bisschop Franco van Tongeren (Luik) met zijn manschappen met zijn eigen leger te verenigen. Hij koopt de bisschop om door hem hiervoor de Koninklijke villa in Theux te schenken. Deze was gelegen in de gouw van Luik aan de rivier de Poleda, een zijtak van de Maas. Mede op aandringen van zijn kanselier Raerbodi (Radboud). Op 4 juni 898 liet Zuentibold (Zwentibold) de schenkingsoorkonde uitvaardigen en ging daarna naar zijn getrouwe bisschop Franco van Luik en trok samen met hem de Maas over naar Florichingas (Flörchingen) bij Diedenhofen (Thionville). Daar verzamelde hij een groot leger waarbij alle groten van het rijk aansloten. De legers trokken tegen elkaar op zo meldt Regino van Prüm. Maar men sloot onder ede de vrede op 8 oktober en Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) keerde naar zijn rijk terug. Reginar en Odacar hadden na de aftocht van Zuentibold (Zwentibold) hulde gebracht aan Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) nadat deze koning van West Francië was geworden, na de dood van koning Odo. Dit betekende dat ze vanaf dan tot zijn gevolg behoorden maar ook dat de koning van West-Francië hen hulp moest aanbieden in geval van oorlog. Ook Balduinus van Vlaanderen erkent Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) als koning. Daarna hebben ze Carolus overtuigd om het rijk van Zuentibold (Zwentibold) binnen te vallen. Zuentibold die probeerde om het fort van Durfos in handen te krijgen werd overvallen door de sterke stroming op Maas. Mede door het zompige moerassige gebied moet hij de aftocht blazen. Het gebied van Durfos (Dave en Fôz) aan de Maas in de Ardennen onder Namen is een moeilijk terrein om te veroveren. Terwijl hij hier mee bezig is, wordt hij verrast door een aanval van Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) en moet nu zelf vluchten. Carolus stoot vanuit Noyon door naar en Aquisgrani (Aken). Op 8 oktober komt er een vredesverdrag tussen Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) en Zuentibold (Zwentibold). De beide leger ontmoetten elkaar, doch het kwam niet tot een veldslag. Na overleg werd een vredesovereenkomst gesloten.[57] Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) trekt de Maas over en keert terug naar huis. Op 13 november 898 trekken de Dani (Denen) weer door het land. Ze zijn vanaf het Oisedal naar de Maas gegaan. Maar de Denen bemerkten dat Zuentibold met een tegenoffensief bezig was. Hierop verdwijnen de Denen weer. Ondertussen verleent Zuentibold aan de kerk van Münster in de Eifel het markt en muntrecht.[58] Waarna hij op 23 januari 899 nogmaals de versterking Durfos (Durforstum) aan oever de Maas belegerd om Reginar te onderwerpen. Toen dit niet lukte probeerde Zwentibold het heel vals te spelen en verordende dat zijn bisschoppen Reginar en Odacar en hun bondgenoten in de ban zouden doen. Deze kerkelijke ban was eigenlijk het enige middel dat werd gevreesd door de edelen. Maar de bisschoppen weigerden dit. Zelfs door de bedreigingen van de kant van Zwentibold waren de bisschoppen niet van hun standpunt af te krijgen. Hierdoor wordt Zuentibold zo woest hij heeft het doorgekregen dat hij is verraden en zich heeft vergist in de man die hij had aangesteld als vervanger van Reginar namelijk de aartsbisschop Radboud van Trier. Zuentibold begaat een fout door de aartsbisschop Ratpod (Radboud) met een stok hard op zijn hoofd te slaan. Hierna verlaten onder leiding van Radboud van Trier vele graven en bisschoppen de zijde van Zuentibold.

In de plaats Sint-Goar werd op vrede met West-Francië aangestuurd, zoals de Annalen van Sint-Vaast vermelden. Maar achter de rug van koning Zuentibold om werd er een val voor de koningszoon voorbereid als zijn vader Arnulf zou komen te overlijden. In Prüm wordt de door het geweld verdrongen Regino (Regino van Prüm) vervangen door Richar, de broer van de graven Gerhard en Matfrid en als abt aangesteld.[59] In Juni 899 wordt op de algemene Rijksdag de vrouw van de keizer beschuldigd van echtbreuk beschuldigd. De keizer Arnolfus krijgt een beroerte. Van een aantal mannen en een vrouw krijgt hij iets wat hem zou helpen tegen de verlamming. Hierdoor krijgt hij giftige stoffen binnen. Eén van de mannen, Graman wordt in Oetting hiervoor onthoofd en een vrouw genaamd Ruodpurc wordt opgehangen in Aibling. De derde ontkomt en vlucht naar Italië.[60] 8 december 899 sterft keizer Arnolfus.[61] Na de dood van de keizer ontbreekt er een enorme haat tegen Zuentibold onder de Rijksgroten. Ze isoleren hem, waardoor hij zijn ondergang zal vinden. Hij is tot een tiran geworden. Iedereen ziet hem liever vertrekken. Ratbod (Radboud) van Trier heeft een twijfelachtige rol gespeeld in de beroeping van Hludowicus (Lodewijk het Kind), de zoon van keizer Arnolfus en broer van Zuentibold. Ratbot (Radboud) van Trier treedt op als kanselier van Hludowicus (Lodewijk het Kind). Op 4 februari 900 wordt hij tot koning verheven in Foraheim. Daarna volgt er een huldiging van de Lotharingse Rijksgroten die Zuentibold zijn afgevallen. Op 22 maart 900 en 19 september 902 worden de kanunniken van de kathedraal kerk van Trier op aandringen van Radpoti (Radboud) van Trier door koning Hludowicus (Lodewijk het Kind) bevestigd in hun bezit en geeft hen de tol te Diedenhofen (Thionville) van hun villa Méry, hun bezit met haar lieden en schenkt hen de genoemde villa als een vrije mansi met thijnsgoed en thijnslieden.[62] Aan het klooster Oeren in het dal van Trier wordt de Vrede en de Ban verleend over de genoemde bezittingen van het klooster dat ze bezitten zoals koning Dagobert, Karolus Magnus en Pippinus aan hen had geschonken. De oorkonde is verzegeld met een vals zegel van Hludowicus Pius (Lodewijk de Vrome).[63] Nadat Hludowicum over de Rijn naar zijn paleis terug keerde, begon de verwoesting en brandschatting van de Lotharingse steden en de landerijen door Zuentibold. De Matfriedingers zijn de smaad van 896 nog niet vergeten en op 13 augustus 900 wordt koning Zuentibold in een treffen aan de Maas met de graven Stephan, Gerard en Matfrid, doodgeslagen. In 902 zijn zowel graaf Reginar als aartsbisschop Radboud getrouwen van Koning Hludowicum (Lodewijk het Kind), waarbij onder advies van Rathbod, de kerk van Trier wordt gerestitueerd met de Munt voor de stad Trier, met de tol en alle belastingen binnen en buiten de stad. Graaf Reginar zorgt ervoor dat het klooster van Stablo een aantal villa’s onder haar beheer krijgt. 18 januari 908 geeft Hludowicum aan de bisschoppelijke kerk van Tongeren residerende in Luik, het bezit van de abdij van Lobbes, de fiscus Theux, de abdij Fosse, de tol en de munt tot Maastricht als ook de abdij Herbitzheim. Door advies van Herimannus Agripinensis ecclesiae (aartsbisschop Heriman van Keulen), graaf Reginharius (Reginar van Henegouwen) en kanselier en aartsbisschop Ratpoti (Radboud) van Trier.[64] Koning Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) bevestigd op 1 januari 912, de abdij van Sint-Maximin in de schenkingen gedaan door koning Arnulf. Koning Karl (Karel de Eenvoudige) verordend op 13 augustus 913, dat op aandringen van aartsbisschop Ratbod, zijn opvolger door de Clerus en het volk vrij gekozen mag worden.

Op 9 juli 914 bevestigt Koning Chuonradi (Konrad I) aan Radbodonem (Radboud) bisschop van het Vetus Traiecti (Oude Traiectum), over de immuniteit van de Sint-Maartenskerk in het Vetus Traiecti. Paus Johannes X schrijft aan aartsbisschop Heriman van Colonia (Keulen) dat hij de twist tussen bisschop Ratbode (Radboud) en graaf Megunthardi (Meginhard) in Hamaland heeft bijgelegd.[65] De Sint Petrus in Trier wordt in precarie vergeven aan de vazal Volmarus, waarbij de nieuwe aartsbisschop Rotgeri zijn zegel hangt aan de oorkonde. Koning Carolus Simplex restitueert aan de abdij van Prüm het klooster Susteren op 19 januari 916. Koning Carolus restitueert op 13 juni 919, vanwege een uitspraak aan het Paleis hof aan aartsbisschop Rotgerus (Rutger) abbatia Sint Servatii que est constructa in Traiecta in comitatu Maselant. Die door koning Arnolfus zelf aan de kerk van Trier was geschonken. Welke door graaf Rageneri (Reginar van Henegouwen) en zijn zoon Gisleberti (Giselbert) met geweld van de kerk van Trier zijn afgepakt. Koning Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) bevestigde de abdij van Prüm in haar privileges op 20 augustus 920, zoals ze ooit door Pippinus (Pepijn van Herstal) zijn afgegeven. De abdij van Sint-Servaas in Maastricht wordt samen met de dorpen Burtz in de pago Arduensi, Burg in het rechtsgebied van de rivier de Moezel in het graafschap Magnacensi en de goederen van Sint Servaas in Gulisam in de pago van graaf Euerhardi aan de Moezel. En de villa Taleuang. Koning Otto I restitueert aan aartsbisschop Rothbert en zijn aartsstift, de abdij van Sint Servatius in Maastricht op 29 december 945, zoals de koningen Arnulf, Zuentibolchi, Luduwici en Karoli hebben geschonken. Als mede een ruiling van goederen.

De Utrechtse Mr. Arent van Buchel oordeelt in de 17e-eeuw dat Durfos of Dorfos hetzelfde is als het tegenwoordige Dordrecht. Er hoort Dorfort te staan. Dit is niet vreemd zegt Buchel en alle raad is geoorloofd in een zaak als deze zegt Van Buchel, want de oudheid heeft ons niets zekers achtergelaten. Er zijn in verschillende tijden bronteksten die over een versterking spreken van Dorestate en Duristate. In andere teksten spreekt men over Durfos, Durofostum. De namen komen een beetje overeen, waardoor het niet vreemd is dat Van Buchel aan deze oplossing heeft gedacht. De locatie van Durfos aan de monding van de Maas is verre van logisch. De bronteksten hebben het over ‘[…] gelegen aan oever van de rivier de Maas […]’. ([...] qua in predicto loco Mosa fluvius facit [...]). En hebben het over de sterkte vloeden. Men moet begrijpen dat het woord vloed ook werd gebruikt voor een overvloedige waterstroom, een hoeveelheid aan water. De betekenis van het woord als in Eb en Vloed is hier niet van toepassing. Latere schrijvers als Jacob van Oudenhoven doen nog een poging om in Durfos Dordrecht te willen zien. Ook hij slaat hiermee de plank mis. Durfos of Durofostum ligt zoals de brontekst zegt; aan de oever van de Maas te midden van moerassen en poelen. De historicus J.H. van Bolhuis, wijst voor de locatie van de plaats Durfos een plek aan in de Boven Maas bij het plaatsje Fô of Foz bij Namen.[66] Durfos is nog nooit gevonden of gelokaliseerd. Ik denk dat Bolhuis hier gelijk zou kunnen hebben. Links van de Maas ligt Fô (Fôz) en aan de rechter kant van de Maas ligt Dave (Dave-sur-Meuse). Daarboven ligt het île de Dave en het Fort du Dave (1888). De graven van Dave hadden hun oude slot op een kalksteenrots. Het geologische terrein van Fooz en Dave is moerassig terrein doorkruist met waterstroompjes en geultjes. Precies ter hoogte van Dave snijdt de Maas door een smalle band Siluur. Het siluur vormt de grens tussen de bekkens van Namen en Dinant. Het siluur bestaat uit zachte schalies waar de erosie sterk op gewerkt heeft. Een bijzondere plek met veel steile hellingen die lastig zijn te beklimmen. Een perfecte locatie voor een burcht op een plek waar men de Maas kon overzien en daarnaast goed beschermt.[67] Graaf Odacar had daar in de Ardennen een Rijksleen had liggen, wat hem was afgenomen door Zuentibold. De oude 17e-eeuwse schrijvers willen van Odacar graaf Dirk maken en situeren hem daarom mede in Dordrecht. Op deze 17e-eeuwse denkwijze wil ik niet verder ingaan omdat ze van een meer dichterlijke intuïtie getuigd dan van feiten.[68]

In de Annalen van Flodoard wordt in 928 en 929[69]nogmaals over dezelfde plek gesproken maar nu als Durofostum Castrum aan de oever van de Maas. Boso was de zwager[70]van de West Frankische koning Carolus Calvus (Karel de Kale). Boso hield zich daarop in de sterkte van Durofostum. Boso weigerde bezet kerkengoed op te geven. De koningen van West Francië en Oost Francië hadden al een enige tijd onenigheid. 13 april 928 probeert men door Durofostum te belegeren een vrede af te dwingen. Een hele meute Nobelen bemoeien zich met deze zaak. Koning Heinricus I (Hendrik de Vogelaar) en Boso verzoenden zich, ook werd de relatie met Giselbert hersteld. Zijn vader Ragenarius (Reginar) had zich niet aan de wet gehouden en in het land de macht en het gezag van een aantal abdijen en bisdommen tot zich genomen. Reginar was gevlucht, maar de Duitsers kwamen achter hem aan en staken de Rijn over en daarna naar de Maas waar ze een kasteel belegerden wat de naam Durofostum had.[71]

In het bisdom Traiectum vallen de Rijksabdij van Sint-Servaas met het Vrijthof, De plek en grond van de verwoeste Sint-Martinus in handen van anderen. De missiebisschoppen van Traiectum zijn gevlucht. Er zijn andere machten die opkomen. De bisschop van Tongeren hadden sinds 703-725 niets meer van doen met Traiectum en zaten in Luik. Het Sint-Servaas complex was achtergelaten. De laatste abten van de Sint-Servaasabdij zijn Alcuinus van York (782-804), Einhard (819-839). Na Einhard vervalt het complex aan de koning van West-Francië. Daarna is de donkere periode van de plunderingen door de Dani (Denen). Nadat Reginar van Henegouw en Haspengouw ze samen met de koning heeft verslagen komt de Sint-Servaas toe aan deze Reginar (Reinier) die er lekenabt wordt. Daarna verviel het aan zijn zoon de hertog Giselbert van Lotharingen en vervolgens aan de aartsbisschop Radbod van Trier. Hiermee is de bisschop van Traiectum die in ballingschap verkeerde in Berg en daarna in Deventer haar oude huisvesting kwijt. De sedes episcopalis die hij in de Sint-Martinus had, het klooster met de Sint-Servaas, het ging over naar andere Rijksgroten. Het bisdom moest opzoek naar een andere vestiging voor de diocese van Traiectum. De lekenabt Einhard van de abdij van Sint-Servaas schrijft hierover: “[…] fratres de monasterio sancti Servacii confessoris, quod situm est in ripa Mosae fluminis in vico qui hodieque Traiectus vocatur ... estque habitantium et praecipue negotiatorum multitudine frequentissimus […]”.[72] Einhard verteld hier dat de handelswijk dicht bevolkt was met veel kooplieden en lag aan de linkerzijde van de Maas aan de kant van de abdij van Servaas. Dit komt overeen met de archeologische opgravingen in Maastricht waarover ik elders in dit boek terug kom. De vico Traiectum waar ook de sancti Martini lag was de plaats waar de bisschoppen van Traiectum hun bisschopszetel hadden staan.

Nadat Zwentibold op 13 mei 898 de Sint-Servaas abdij nogmaals aan Radbod van Trier schenkt,[73]bevestigd Lodewijk het Kind nog een keer de kerk van Trier in het bezit van de Abdij van Sint-Servaas.[74] Koning Henricus (Hendrik de Vogelaar) laat zijn dochter Gerberga trouwen met Giselbert en maakt hem tot hertog van Lotharingen. Met deze act wordt ook de ruzie tussen Trier en Giselbert bijgelegd. Voor het altaar van de Sint-Servaas in de kerk van Traiectensis wordt in augustus 928 met in achtneming en goedkeuren van koning Hendrik I en met toestemming van alle Rijksgrooten een prekarieverdrag[75]gesloten door Gysalbertus, hertog en rector van de kerk van Traiectensis “gratia dei dux rectorque s. Traiectensis ecclesie cunctis huius ecclesiae domnique s. Servuatii fidelibus presentibus atque futuris cognitum esse volumus. Qualiter per cosilium nostrorum fidelium clericorum atque laicorum abbatian s. Servatii” met goedkeuring van de aartsbisschop van Trier, dat Gysalbertus de afgescheiden plaatsen en goederen met de abdij van Maastricht krijgt voor het leven, en aan Gysalbertus wordt overgedragen. Dat na zijn dood, de abdij met de genoemde bezittingen weer terugvalt aan de kerk van Trier. Zijn vader Reginhard was voorheen ook lekenabt van de Sint-Servaas.[76] Deze overeenkomst wijst duidelijk op een overeenkomst en wel in het voordeel van Giselbert. Met de dood van Giselbert in 939 gaat de regel die is afgesproken niet direct van kracht. Een kleinzoon van Giselbert is niet volledig onteigend. De koning heeft de abdij vermoedelijk in eigen bezit gehouden. Giselberts neef Reginar III had de Abdij van Sint-Servaas geërfd en in 945 verloren. De Koning Otto I geeft de abdij weer aan Trier. In 966 nam Koning Otto Magnus (Otto de Grote) de abdij onrechtmatig weer tot zich.[77] Het kroondomein van de Abdij van de Sint-Servaas heeft een grote aantrekkingskracht op de Reginaren gehad. Het lag in het centrum van hun grondgebied. Giselbertus lijkt Maastricht als een soort residentie te hebben gebruikt. Giselbert “Traiectum habere voluit et accepit ut in illa regia sede manens, imperatoris vice digne et libere universam regeret terram [...] circa eius monasterium imperatoris s. Servatius novum murum”. Onder Giselbert als rector was er ook een provoost voor de Sint-Servaas, Gerulf genaamd.[78]

Het grafelijk ambtsgebied (voorheen hertogelijk ambtsgebied) van het Hamalandse huis maakte sinds 843 ononderbroken deel uit van het Oostrijk. Sinds 886 was datzelfde huis in Oost-Francië belast met de Ducatus van het Midden-Fresia (Teisterband). De overgang van het zuidelijker aangrenzende Lotharingen in 911 kan de positie van het Hamalandse hertogenhuis in het Regnum Midden-Fresia niet onberoerd hebben gelaten. Er zijn twee oorkonden die een helder beeld geven van wat daar is voorgevallen. Op 9 juli 914 bevestigde koning Koenraad I de privileges van de kerk van Traiectum. Dit doet hij in Weilburg en op voorspraak van zijn verwant Udonem (Udo I van de Wettergau). Hij was een volle neef van Chuonradus (Koenraad I). De andere is Vualdgerumque (graaf Waldger) een Gerdulfinger. Deze intervenieerde voor zijn verwant, bisschop Radbodonem van Veteris Traiecti (Radbod van Oud Traiectum). Deze had zijn sedes episcopalis voor het geweld overgebracht naar Davandrie/ Daventria (Deventer). Maar Waldgerus stamhuis van de Gerulfingers lag in het westelijke deel in het Midden-Fresia. Het kopstuk van de Gerulfingen was op 9 juli 914, na de overgang van Lotharingen naar het Westrijk bezig om de belangen te behartigen voor het Bisdom van Traiectum. Dit deed hij aan het Hof van Chuonradus (Koenraad) in Wilinaburg (Weilburg). Dit zou erop kunnen duiden dan het Midden-Fresia niet mee was gegaan in de Lotharingse overgang naar het Westrijk. Anderhalf jaar later op 19 januari 916 was dezelfde Waldger pontificaal aanwezig op de Rijksdag in Haristallium palatium (Herstal) van Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige). Hier werd bevestigd dat het klooster Susteren aan de abdij van Prüm was geschonken.[79]

Waldger de zoon van Gerdulf was bovendien kort daarvoor in het huwelijk getreden met de tweede echtgenote van Reginar van Henegouw en Haspengouw die in 915 was overleden. Zijn huwelijk met Alberada krijgt zo op deze wijze de trekken van een bezegeling van een politiek verbond. Gunther de zoon van Gerdulf (bisschop van Keulen) was zijn oom. Radbod (bisschop van Traiectum) was de neef van Gunther.

Dit om het gebied van Midden Fresia bij de rest van Lotharingen onder de kroon van West-Francië te krijgen. Hetzelfde was ook de bedoeling in 899 en 911. De ommezwaai van Waldger in 915 moet de positie van het Hamalandse gravenhuis in het Midden-Fresia hebben ondermijnd. Voor een Oost-Frankische hertog (dux) kan immers in een Regnum dat deels of geheel de West-Frankische koning was toegedaan, geen plaats zijn. Het is dan ook niet vreemd dat er een grote ruzie ontstaat tussen de Hamalandse graaf Meginhard en de bisschop Radbod van Traiectum, dat tot aan de paus wordt uitgevochten. Deze ruzie moet in verband worden gebracht met het politieke verraad van 915. Het is dan ook opvallend dat de hertog van Hamaland geen dux meer wordt genoemd maar graaf. Het Hamalandse hertogenhuis werd een gravenhuis en was zijn ‘ducale’ functie kennelijk kwijtgeraakt.

De Meginhard van [914-917] is niet de broer van Saxo die in 898 de ducatus had overgenomen, maar de oudste zoon van Saxo: Waldgerus ommezwaai zou weleens gekatalyseerd kunnen zijn door het overlijden van de broer van Saxo, de laatste Hamalandse dux Meginhard.

Bisschop Radbod van Traiectum zat ook in Deventer en droeg louter de titulaire bisschop van het oude Traiectum. Hij was hiermee ook de laatste. In deze onrustige periode waarin verschillende vorsten over elkaar buitelen zijn de bezittingen die ooit door Pippinus (Pepijn van Herstal) aan Willibrord in bruikleen zijn geschonken aan anderen beleend. Het is zaak voor bisschop Radbod dat hij de goederen laat beschrijven. Bisschop Rabbodus (Radbod van Traiectum) is van 889 tot 919 bisschop.

Rabbodus (Radbod van Trier) is van 8 april 883 aartsbisschop van Trier. In 888 draagt koning Arnulf van Karinthië aan hem over de Abdij van Sint-Servaas en in 892 ook de Abdij van Echternach. Op 5 februari 898 verkrijgt hij van koning Zwentibold de immuniteit voor de kerk van Trier als ook het recht om munten te slaan. Radbod overlijdt op 30 maart 915. Opvallend is dat bisschop Radbod van Traiectum, terwijl hij zijn sedes episcopalis in het Hamalandse Deventer heeft, er een zodanige ruzie ontstaat met de graaf van Hamaland, dat deze moet worden bijgelegd door de paus. Migne schrijft hoe onrustig de periode was.[80]

‘Eens de hem toevertrouwde kudde bezoekende, is hij naar Frisiam (Frisia) vertrokken, om zo daar enige loten der oude dwaling mochten ontspruiten, deze uit te roeien, en de gemoederen der gelovigen door de leer van het geloof te verkwikken. Maar de Dani (Denen) trokken hem tegen, en beletten zijn pogingen. Hij echter, geenszins door de vrees van de dood afgeschrikt, sprak hun heilzame vermaningen toe, opdat zij hun dwalingen verlatende, de weg der waarheid zouden volgen. Doch daar zij hardnekkig in hun boosheid volhardden, heeft hij het vonnis der vervloeking tegen hen uitgesproken. Terstond vervolgde hen de goddelijke wraak. Want door een verschrikkelijke pest, als door een bliksemstraal getroffen zijn zij bijna allen omgekomen; en nooit bleef het ongestraft, zo dikwijls zij hem te Traiecti (Maastricht) lastigvielen. Want terstond werden zij door Gods oordeel geslagen, zoals die weinigen van hen, die zich verheugen behouden te zijn ontkomen, zeer dikwijls hebben getuigd.’

De collectie van Jacques Paul Migne (1800-1875) is samengesteld uit oude documenten en eerdere schrijvers als Jean Mabillon. Hij heeft ook een aantal afschriften opgenomen. Ze beslaan de periode 850 tot 917. Ze lijken te zijn geschreven door een onbekende auteur uit het Utrechtse. Ze zijn geschreven nadat het bisdom van Traiectum in Utrecht was neergestreken. Opgeschreven tussen 962-975. Migne heeft het in boekvorm laten drukken.[81] In die onrustige tijden (872) ondernam Carolus Calvus (Karel de Kale) een onderhandelingsperiode met de Nortmannis (Noordmannen).[82] In oktober voer hij de Maas af naar Traiectum (Maastricht) en hield besprekingen met de Noormannen Hrørek (Roric) en Hróðulfr (Rodolf), die de rivier op kwamen om hem te ontmoeten. Hij ontving Hrørek (Roric) goedgunstig, die zich loyaal had getoond, maar Hróðulfr (Rodolf) zond hij met lege handen weg omdat hij verraderlijke plannen had gesmeed en zijn eisen te hoog stelde. Carolus Calvus (Karel de Kale) bereide zijn getrouwen om de verraderlijke aanvallen van Hróðulfr (Rodolf) te weerstaan. Toen keerde hij per paard via Attigny naar het klooster van St-Médard waar hij de geboorte van de heer vierde. Traiectum (Maastricht) was verdeeld onder twee heersers. Carolus Calvus bezat de Sint-Servaasabdij met haar immuniteit. Hlotharius (Lotharius II) bezat het district Trecht, dat later met het verdrag van Meerssen werd overgenomen door Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser). In 873 vertellen de Annales Bertiniani: ‘Interea Rodulfus Nortmannus, qui multa mala in regno Karoli exercuerat, in regno Hludowici cum quingentis et eo amplius complicibus suis occisus est. Karolo vero residente secus Andegavis civitatem, non incerta relatione nunciatur’. Ondertussen was de Deen Hróðulfr (Rodolf), die veel kwaad had gedaan in de gebieden van Karoli (Karel de Kale), met meer dan 500 van zijn medestanders gesneuveld in het gebied van Hludowici (Lodewijk de Duitser). Karel kreeg hier betrouwbaar nieuws van toen hij in Angers verbleef.[83] Een opvallende mededeling geven de Annalen dat in dat jaar er een zeer grote sprinkhanenplaag zich had verbreid vanuit Spanje over Gallië en Germanië, zo erg dat het werd vergeleken met de Bijbelse plaag in Egypte.

In 911 stierven de Oost-Frankische Karolingen uit. De laatste Karolinger Hludowicus (Lodewijk het Kind) was als laatste telg overleden. Het rijk kreeg daarna Chuonradus (Koenraad I) als gekozen opvolger.[84] De invloedrijke groten van Lotharingen erkenden toen onder aanvoering van een lokale edele Reginar van Henegouw en Haspengouw, de Karolinger Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) van West-Francië als koning van Lotharingen. Dit werd pas in 925 door Heinricus I (Hendrik de Vogelaar) weer ongedaan gemaakt. Toen met medewerking van Giselbert van Lotharingen, de zoon van Reginar van Henegouw en Haspengouw. Deze Giselbert had in 920 een vergeefse poging gedaan naar het koningschap van Lotharingen.[85] Het grafelijk ambtsgebied (voorheen hertogelijk ambtsgebied) van het Hamalandse huis maakte sinds 843 ononderbroken deel uit van het Oostrijk. Door het Verdrag van Ribemont in 880 werd het deel van Lotharingen in Fresia as hertogdom deel van het Oost-Frankische Rijk. De West-Frankische koning bleef er ook aanspraak op maken. Dit gaf voor de Gerulfingers (graaf Waldger de Freson) in Teisterbant de nodige problemen. Hij moest zich voortdurend tussen de beide vorsten begeven. Sinds 886 was het Hamalandse Huis in Oost-Francië belast met de ducatus van het West-Fresia. De overgang van het zuidelijker aangrenzende Lotharingen in 911 kan de positie van het Hamalandse Huis in het regnum West-Fresia niet onberoerd hebben gelaten. Er zijn twee oorkonden die een helder beeld geven van wat daar is voorgevallen. Op 9 juli 914 bevestigde koning Chuonradus (Koenraad I) de privileges van de kerk van Traiectum. Dit doet hij in Weilburg en op voorspraak van zijn verwant Udonem (Udo I van de Wettergau). Hij was een volle neef van Chuonradus (Koenraad I). De andere is Vualdgerumque (graaf Waldger) een Gerdulfinger. Deze intervenieerde voor zijn verre verwant, bisschop Radbodonem van Veteris Traiecti (Radbod van Oud Traiectum). Deze had zijn sedes episcopalis in ballingschap in Deventer. Maar Waldgerus stamhuis van de Gerulfingers lag in het westelijke deel in West-Fresia. Het kopstuk van de Gerulfingen was op 9 juli 914, na de overgang van Lotharingen naar het Westrijk bezig om de belangen te behartigen voor het Bisdom van Traiectum. Dit deed hij aan het Hof van Chuonradus (Koenraad) in Wilinaburg (Weilburg).[86] Dit zou erop kunnen duiden dan West-Fresia niet mee was gegaan in de Lotharingse overgang naar het Westrijk. Anderhalf jaar later op 19 januari 916 was dezelfde Waldger pontificaal aanwezig op de Rijksdag in Haristallium palatium (Herstal) van Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige). Hier werd bevestigd dat het klooster Susteren aan de abdij van Prüm was geschonken.[87] Graaf Waldger de Freson was bovendien kort daarvoor in het huwelijk getreden met de weduwe van Reginar van Haspengouw en Maasgouw die in 915 was overleden.[88] Zijn huwelijk met deze Alberada krijgt zo op deze wijze de trekken van een bezegeling van een politiek verbond. Dit om het gebied van West-Fresia bij de rest van Lotharingen onder de kroon van West-Francië te krijgen. Hetzelfde was ook de bedoeling in 899 en 911. De ommezwaai van Waldger de Freson in 915 moet de positie van het Hamalandse gravenhuis in het rivierengebied van West-Fresia hebben ondermijnd. Voor een Oost-Frankische hertog (dux) kan immers in een Regnum dat deels of geheel toehoorde aan de West-Frankische koning, geen plaats zijn. Bisschop Radbod van Traiectum die in Deventer resideerde, in het graafschap van graaf Megunthardi (Meginhard) van Hamaland was betrokken met de ruzie omtrent graaf Megunthardi. Zijn broer Eberhard (Saxo) als aanhanger van Oost-Frankische keizer Arnulf was vermoord in 898 door de Fresonse graaf Uualdgerio de Freson (Waldger de Freson) die tot de factie van de West-Frankische koning Carolus Simplex (Karel de Eenvoudge) behoorde.[89] Megunthardi (Meginhard) van Hamaland ontvangt van de Oost-Frankische keizer Arnulf de hertogelijke status, die zijn broer Eworhardus (Everhard) daarvoor had gedragen. Bisschop Radbod leefde blijkens een brief van paus Johannes X aan aartsbisschop Herimanno van Colonia (Keulen) in onmin met graaf Meginhard van Hamaland. De paus heeft de bemiddelaars van beide partijen ontvangen en er is net zolang gesproken tot dat er niemand meer beledigd is. De twist gaat tussen de vrome bisschop Radbod en het persoonlijke leven van Meginhard en zijn liefde voor andere vrouwen en de moord op zijn broer. Radbod had zijn bisschopszetel in Deventer, in de stad die behoorde tot het land van graaf Meginhard van Hamaland. Paus Johannes X schrijft aan de aartsbisschop dat het gesloten vredesakkoord echt is.[90] Deze ruzie is al begonnen in 898 met de moord op zijn broer Eworhardus Saxo door Waldger de Freson en daarna het politieke verraad van 915 door dezelfde Waldger de Freson. Het is dan ook opvallend dat in deze brief van paus Johannes X, Meginhard niet meer als hertog, maar als graaf wordt genoemd. De paus en de bemiddelaars van weerszijden zijn tot de vrede overeengekomen.

Het oude belangrijke Hamalandse Huis raakte haar ducale functie kwijt. Het is Juist in deze periode dat Portus Daventri (de Haven van Deventer) floreerde. Bisschop Radbod was gelieerd aan graaf Uualtario Fresone (Waldger de Freson). Ook de portus Thyla (Haven van Tiel) aan de Waal in het gebied van graaf Waldger de Freson kwam tot bloei en werd steeds belangrijker. Als dux zijn Eworhard en Megunthard te beschouwen als voorgangers van de prefectus die later in de 10de eeuw door de koning werden ingezet om leiding te geven aan de verdediging van het rivierengebied tegen de invallen van de Dani en Nordmanni.

De Lotharingse rijksgroten als graaf Reginar van Henegouw, Haspengouw en Maasgouw, Giselbertus van Henegouw en Haspengouw (de latere hertog van Lotharingen) Baldericus (de prelaat van de West-Frankische koning en later bisschop van Utrecht voor de Oost-Frankische koning). Ze aasden allemaal uit de kroondomeinen van de koningen en de keizer. Vooral het gebied van Lotharingen en Neder-Lotharingen waren een gewild object. In mijn onderzoeksgebied is de abdij van Sint-Servaas een gewild object net als het district van Traiectum (Trecht) dat is. Het bisdom van Keulen, het bisdom van Trier, ze aasden allemaal op de koninklijke en later keizerlijke abdij van de Sint-Servaas en alle daaraan verbonden rechten en bezittingen.

De bisschoppen van Traiectum die in de periode voorafgaan aan Baldericus (van Cleve), worden traditioneel allemaal als Van Utrecht gezien. Al deze bisschoppen kunnen nu van deze lijst worden gehaald. De Humanistisch-Reformatorische schrijvers uit de 17e-eeuw hebben deze fout gemaakt en de lijst kan naar aanleiding van dit onderzoek worden aangepast. Zoals Wilhelm Kohl (1913-2014) van het Staatsarchive in Münster tegen mij zei: ‘Laat de namen van personen en plaatsen zoals je ze in de oorkonden en diploma’s aantreft. Verander ze niet als je met oorspronkelijk materiaal bezig bent. Er zijn in de loop der eeuwen te veel aannames gemaakt waardoor er heel veel fouten zijn gemaakt’. Zelfs ik ben daar weleens schuldig aan geweest. Maar iedereen kan leren van zijn fouten’. Al deze 17e-eeuwse toevoegingen moeten worden aangepast en teruggebracht naar hun oude naam van Traiectum. Hunger van Traiectum, Gregorius van Traiectum, Odilbald van Traiectum, Radboud van Traiectum. In de Capitularia, Epistolae, Oorkonden en Diploma’s heb ik immers nergens kunnen constateren dat er melding wordt gemaakt van het woord Utrecht voor het jaar 1000.

Bij Radbod (Radboud) (899-917) wordt er door het instituut van de gerenommeerde Deutsche Forschungsgemeinschaft; Monumenta Germaniae Historica een extra notitie toevoegt: “Maastricht non Utrecht”! (Maastricht niet Utrecht!).[91] Er zijn in dezelfde periode twee bisschoppen die Radbodus (Radboud) worden genoemd. De ene is Ratbodus (Radboud) kanselier van de koning en aartsbisschop van Trier, gekozen op 8 april 883 en gewijd door bisschop Ruodbert van Metz op 22 april 883. De ander wordt verkozen tot bisschop van Traiectum (Maastricht) en is bij zijn aanstelling na het overlijden van bisschop Odilbaldus op 8 december 899 residerende in Daventriae (Deventer). Ratbodus (Radboud) wordt na 10 december 899 als opvolger van bisschop Odilbaldus van Traiectum gekozen. In de Annales Necrologici Fuldenses Minores van de abdij van Fulda staan zowel Ratboto (Radboud) archiepiscopus (Trevirorum) overleden 915 en Ratboto (Radboud) episcopus (Traiectum). In 917.


De onzekere periode van 858 tot 927

Als de Traiectenser Bisschop Hunger naar het Sint-Pieterklooster in Berg aan de Roer vertrekt in 858 moeten er documenten, relikwieën en kerkschatten zijn meegenomen.[92] We moeten hier in ogenschouw nemen dat het hier een geschreven document betreft waarvan ons geen origineel is overgeleverd. De gehele verhaal van het vluchten van bisschop Hunger naar het klooster Bergh en de geschiedenis die hierop volgt berust enkel en alleen op deze secundaire bronnen die ruim 400 jaar later zijn opgesteld. Uit de briefwisseling tussen Hincmar bisschop van Reims en bisschop Hunger van Traiectum die in zijn brief suggereert dat Hunger in Traiectum zijn bisschopsstoel had, blijkt dat bisschop Hunger na 857/ 858 gewoon in Traiectum resideerde. De vraag die ik mij stel is of in de 11e eeuw bisschop Hunger ten tonele wordt gevoerd om dan relikwieën van de heilige Wiro uit het klooster van Bergh (Odiliënberg) te verkrijgen. De gegevens rond de vlucht van de bisschop en de verwoesting van Traiectum zijn opgeschreven in de tijd van bisschop Adelbold die zijn nieuwe Dom in Utrecht had gebouwd. Deze 11e -eeuwse Utrechtse schrijverij is uiterst dubieus. Waarom wordt de verwoesting van de kerkelijke goederen in Traiectum (Maastricht) door barbaren in geen enkele andere bron vermeld. Het is als een toevoeging opgenomen in het Cartularium van Radbod dat pas na de dood van Radbod was opgesteld en in het archief van het klooster Egmond was beland. De gebeurtenis van een plundering waarbij de bisschop zelfs moet vluchten is er een die niet onopgemerkt zou blijven. Maar ze is niet opgemerkt en dat is vreemd. Als ik het vanuit de traditionele geschiedbeschrijving beschouw zou de bisschop van Utrecht zijn gevlucht en een toevluchtsoord in het bisdom van Luik hebben gekregen. Dit terwijl in dezelfde oorkonde de Keulse aartsbisschop Gunthar, bisschop Hunger bijstaat in het verzoek aan Lotharius II om hen een toevluchtsoord in Bergh te geven. Nog bijzonderder is het feit dat de Luikse bisschop Franco (856-901) tot de vertrouwelingen van Carolus Calvus (Karel de Kale) behoorde.

Als we de traditionele benaming van Utrecht weghalen en hiervoor Maastricht in de plaats stellen, dan is de vreemde sprong naar Bergh aan de Ruer niet vreemd. Omdat dit lag in de diocese van Traiectum (Maastricht) en niet in dat van Luik. Maar de traditionele geschiedenis heeft Traiectum (Maastricht) niet erkent/ herkent als de plaats van de eerste missiebisschoppen van Traiectum. De oorkonde is opgesteld in de tijd dat de bisschop van Traiectum (Vetus Traiectum) ofwel Maastricht al is verhuisd naar Utrecht. Het heeft er in deze situatie alle schijn van dat de in de 11e eeuw opgestelde oorkonde is vervaardigd voor andere doeleinden. In het Sint-Pietersklooster in Bergh bevonden zich de relieken van de missionaris Wiro als ook van andere heiligen. Wiro was een medebroeder uit de tijd van Willibrord. Door een bisschop uit de onrustige periode aan te halen in de oorkonde en deze in Bergh te laten huisvesten, is dit een mooie bijkomstigheid om relieken op te eisen uit Bergh. In de Utrechtse Sint-Maarten kerk werd na de 11e eeuw een Sint-Wiro cultus opgevoerd. Op het hoogaltaar van Sint-Maarten werden niet de relieken van Sint-Maarten geplaatst maar werden de relieken van Sint-Wiro gezet.



De vondst van Relieken


De 14de -eeuwse kroniekschrijver Johannes de Beke schrijft de vondst van de relieken van Sint-Wiro toe aan bisschop Baldericus als ook ‘doe lichamen deer heilighen Werenfridi, Lebuni, Plechelmi, Wyronis, Odgeri, Odulfi ende Radbodi, mittenwilken heilighen patronen hi die kerke van Utrecht hoechlike versierde’.[93] De reliek van Sint-Wiro zou bestaan uit zijn hoofdkruin.[94] Wanneer de kerk van Utrecht de relieken van Sint-Wiro heeft ontvangen is niet bekent. Mijn hypothese is dat dit is gebeurd tijdens de periode van bisschop Adelbold toen hij een nieuwe Dom liet bouwen die op 23 juli 1023 werd gewijd. De eerste Dom van Adelbold II was in 1017 door brand verwoest. Daarna zijn er nog een aantal branden geweest waarbij twee grote. In 1131 een kleine brand en 1148 moet er een grotere brand hebben plaatsgevonden. De kerk werd hersteld en pas op 22 juli 1173 opnieuw ingewijd. Na de grote stadsbrand van 29 april 1253 die 9 dagen duurde, was de Dom zo zwaar beschadigd dat men besloot voor de bouw van een nieuwe kerk. Dit zal de gotische kathedraal worden. Hiervan kwam de Kapellenkrans aan de oostzijde in 1275 gereed. Delen van de Dom van Adelbold bleven tot in de 15de eeuw in gebruik. Pas in 1517 was de Dom gereed. De oudste archieven die zich in het Utrechtse archief bevinden dateren ook uit het einde van de 13de eeuw. De Utrechtse Dom had constructiefouten waardoor een windhoos 1674 de oorzaak werd van het instorten van het middenschip. Er bestaat een beschrijving van de plechtige inwijding van 1173, waarbij wordt vermeld dat de kerk uit de 10de eeuw stammend een hoogaltaar had dat gewijd was aan Sint-Maarten, Johannes de Doper en Sint-Thomas Dit altaar had verschillende branden overleefd. De hardnekkige standvastigheid door historici dat de kerk die door koning Dagobert zou zijn gebouwd aan Sint-Thomas zou zijn gewijd, vind hier zijn oudste mededeling en is verkeerd geïnterpreteerd. Het was een van de altaren in het hoofdaltaar.

Het voorgaande laat zien dat de geschiedenis van de kerk in Utrecht nogal aan brand onderhevig is geweest. Het ontbreken van originele oorkonden en diploma’s is hierdoor niet zo vreemd. Dat men in Utrecht op zoek ging naar kopieën en zodoende afschriften vervaardigde is ook nog te begrijpen. Maar van stadsrechten is voor 1122 geen sprake geweest. Er zijn ook geen vervalste oudere oorkonden die teruggrijpen op verklaringen dat Utrecht al eerder stadsrechten zou hebben gehad of dat ze al eerder een civitas is geweest. Op 2 juni 1122 verkrijgt Utrecht stadsrechten van de Duitse keizer Henricus V.[95] Dit was niet zonder slag of stoot gegaan. De dan zittende bisschop Godebald ziet zichzelf als autonoom vorst van Utrecht. Hij erkende de macht van de Duitse keizer Heinricus V niet. De mannen van Godebald vielen de mannen van keizer Heinricus aan waarbij verschillende doden vielen. De mannen van de keizer sloegen uiteindelijk de aanval af. Bisschop Godebald werd vastgezet op beschuldiging van het beledigen van de keizer. Pas na bemiddeling van de aartsbisschop van Keulen en het betalen van een borg kwam Godebald vrij. De keizer dwong Godebald om de inwoners van Utrecht stadsrechten te verlenen zodat deze stadswallen konden aanleggen en een eigen bestuur en rechtbank zouden krijgen. Op 2 juni 1122 werd de akte opgesteld en ondertekent in het koninklijk paleis Lofen in Utrecht. In de oorkonde worden ook het tolprivilege van Utrecht en de rechten en bezittingen van Muiden benoemd. Het Liber donationum dat is opgesteld aan het einde van de 12e eeuw heeft als doel gehad om het Utrechtse bisschoppelijk archief van bewijsstukken te voorzien en maar vooral aan te tonen dat haar rechten op onder andere Muiden al veel ouder zouden zijn.

De oorkonde van 6 juni 975[96] waarin de Duitse koning Otto II aan de kerk van Utrecht bezittingen en rechten te Muiden (vila Amuda) schenkt, is een van deze latere in scène gezette oorkonden om rechten die ze in 1122 wilden verkrijgen maar vooral ouder te laten lijken. Ook de daaropvolgende oorkonde van 6 juni 975 waarin Otto II aan de bisschop van Utrecht het recht van Munten slaan verleend is opgesteld in deze zelfde periode. De oorkonde van 21 april 953 waarin Otto I aan de kerk van Utrecht bezittingen en rechten geeft in Muiden (vila Amuda), en ook het Muntrecht van Utrecht is net als de vorige twee oorkonden in dezelfde tijd ontstaan.[97] De oorkonde van 936 [98]waarin Otto I aan de bisschop het Muntrecht verleend dateert ook uit diezelfde periode. Alle oorkonden over het Muntrecht van 936, 953 en 975 zijn alle drie afschriften om de rechten die in 1122 officieel worden opgesteld te doen begeleiden en instemmen dat de rechten al veel ouder zouden zijn.

Waar ik zojuist over schreef dat de zogenaamde vlucht naar het klooster in Bergh in 858 een geënsceneerd geheel zou zijn komt dus niet zomaar uit de lucht vallen. Deze oudste afschriften die uit het einde van de 11e eeuw stammen zijn in Egmond ontstaan. Ze hebben als doel gehad, dat ze het bewijs moesten vormen voor het langdurig bestaan van het klooster van Egmond als een grafelijk eigenklooster. De oudste delen van de Annalen van Egmond zijn rond 1160 en 1173 geschreven. Het is samengesteld met berichten die doorlopen tot 1112 en bevat voornamelijk uittreksels uit de kroniek van Sigebert van Gembloux en de kroniek van Regino van Prüm. Hierbij heeft men in Egmond gebruik gemaakt van afschriften die aanwezig waren in de Sint-Pietersabdij van Gent. Latere delen zijn aangevuld met gegevens vanuit de Sint-Bertijnsabdij van Sint-Omer in Frankrijk en van de Annales Blandinienses ook uit de Sint-Pietersabdij van Gent. Egmond heeft ook samengewerkt met de Sint-Baafs abdij van Gent.

De abdij van Echternach wilde in 1156 aanspraak maken op parochiekerken in Holland. Om te voorkomen dat Egmond werd opgeëist werden er Annalen geschreven en oorkonden opgesteld en geschiedenis vervalst. In 1160 toen het Synodale besluit werd gemaakt dat Echternach geen aanspraak kon maken op de parochiekerken, waren de vervalsingen al gemaakt. Het klooster van Egmond krijgt verschillende abten uit Gent. Waltherus wordt in 1130 als abt van Egmond ingewijd door bisschop Andreas van Utrecht en overlijdt in 1161. In dat jaar wordt hij opgevolgd door Wiboldus die in 1176 overlijdt. Het ambt van abt blijft vier jaar vacant. Dit is de periode dat de abdij van Echternach aanspraken maakt. Onder Wiboldus moeten de eerste Egmondse annalen zijn opgesteld. Zijn opvolger is Lambertus, die in 1180 wordt gewijd. Hij kwam uit de Sint-Pietersabdij van Gent. In 1157 staat Godfried van Rhenen als nieuwe bisschop van Utrecht (1156-1178) tegenover Floris III de nieuwe graaf van Holland (1157-1190). In deze periode speelt zich de affaire met Siegfried van Luxembourg af als lekenabt van Echternach. De Duitse keizers sturen aan op verzoening tussen de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht. In 1173 hebben de graaf en bisschop zich al verzoend. Maar de graven van Holland beroepen zich op schenkingen van de West-Frankische koningen. Holland werd immers vanuit Gent gekoloniseerd en stond onder de bescherming van de Franse kroon. Maar op hetzelfde gebied werd vanuit Utrecht en Brabant ook aanspraak gemaakt, die direct onder de Duitse keizer vielen. De Hollandse graven vielen echter niet onder de Franse kroon en speelden hun eigen spel door toenadering te zoeken bij de Duitse keizer. En om toenadering te zoeken hadden ze de bisschop van Utrecht nodig. Als Balduinus (Boudewijn) zoon van Diederik VI (1121-1157) en broer van Floris III (1157-1190), tot bisschop van Utrecht wordt verkozen wordt vanuit Egmond een afschrift gemaakt van het Cartularium van Radbod. Hij was de laatste titulaire bisschop van Traiectum (Maastricht) en had zijn zetel in Deventer en reisde af en toe nog terug naar zijn geliefde stad Maastricht. Zowel Utrecht als Egmond hebben vervalsingen nodig gehad om bewijzen voor hun bestaansrecht en ouderdom aan te voeren.

Ondertussen bleef het Munthuis bij de Sint-Servaas abdij en kerk in Maastricht achter. Ze werd in de moeilijke tijden rond koning Zwentibold en later Karel de Eenvoudige geschonken aan twee leden van de Reginaren familie. Reginar van Maasgouw en daarna zijn zoon Giselbert van Maasgouw, hertog van Lotharingen.[99] Ze werden er lekenabt. De basis van de macht van Giselbert bestond uit zijn rol als lekenabt van verschillende abdijen. De Sint-Servaas in Maastricht, de Abdij van Echternach, de dubbelabdij van Stavelot-Malmedy, de rijksabdij van Sankt Maximin in Trier, de abdij van Saint-Ghislain, de abdij van Remiremont, de abdij van Moyenmoutier. Giselbert kwam ik een groot conflict met Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) die hem in 918 de Sint-Servaas abdij ontnam. Giselbert steunde dan ook de opstand door Robert van Parijs in 922.

In deze uiterst onzekere periode is er iets gebeurd waardoor de opvolger van bisschop Hunger, de nieuwe bisschop Odilbald in 895 ineens in Deventer resideerde. Hij is dan titulairbisschop van Vetus Traiectum. Het is de vraag of er in deze periode is gemissioneerd in het noordelijke gebied. Het kunnen de verschillende oorlogs perikelen zijn geweest die het missioneren behoorlijk in de weg hebben gestaan. De politiek van de Rijksgroten lijken een ander doel voor ogen te hebben met Traiectum en de abdij van Sint-Servaas. Traiectum blijkt nog steeds een belangrijke plaats vanwege zijn ligging aan de brug over de Maas. De Karolingische koningen verdelen het land en de bezittingen. De Sint-Servaas werd in precarie aan de lekenabt Reginar van Maasgouw gegeven en daarna aan zijn zoon Giselbert, hertog van Lotharingen. Daarna wordt ze aan de kerk van Trier geschonken. De bisschop van Traiectum werd dus eigenlijk uit zijn klooster en kerk gezet. Als in 895 de bisschop is vertrokken naar Deventer, besluit de koning om in 908 aan de bisschop van Luik de oude rechten van Traiectum (Maastricht) terug te geven.

In het 11e eeuwse kopie van de Annalen Bertiniani uit de 9de eeuw[100] is Hincmar van Reims een van de samenstellers. Hij voerde zijn berichten doorlopend in de Annalen van 862 tot aan 875. Daarna doorlopend tot 882. Hincmar was in tegenstelling tot zijn voorganger Prudentius van Trier die voor de periode 835-861 verantwoordelijk is, een persoon die in grote mate mee deed in de grote landspolitiek die werd bedreven aan het Hof. Hij verkeerde dicht in de nabijheid van de koning. Hij was gezien zijn schrijven een grote bewonderaar van Carolus Calvus (Karel de Kale). In deze onbestemde periode vertrouwde Hincmar zijn kritiek op de koning aan de Annalen toe. Hierdoor zijn de Annales Bertiniani waardevol om te onderzoeken. Er is door hem een lijst opgenomen van het Verdrag van Meersen uit 870. Hierbij werd het Rijk van Hlotharius verdeeld. Van deze Rijksverdeling bestaat geen origineel verdrag. Men gaat ervan uit dat een dergelijk Verdrag heeft bestaan. Chronico Regino van Prüm schrijft over de Verdeling van Meerssen[101]. De Annalen van Fulda[102] en de Annales Xantenses spreken ook over deze gebeurtenis, maar niet zo uitgebreid als de Annalen van Sint-Bertijns.[103] Men neemt het tegenwoordig aan dat de Verdelingsoorkonde zelf niet meer bestaat of heeft bestaan. Er is alleen een soort van afschrift overgeleverd. Het is samengesteld in een vormloos geheel, waarbij er van een opgesteld protocol geen sprake is. Het is dan ook de vraag of de tekst in de Annales Bertiniani wel de originele woorden uit de Verdragsoorkonde heeft.[104]

Het is ons niet bekend of er daadwerkelijk een Verdragsoorkonde in de vorm van een Koninklijk Privilege heeft bestaan, zoals dit wel bij de Divisio Regnorum van 6 februari 806[105] en de Ordinatio Imperii 817 mense Iulio[106] De Vroegemiddeleeuwen waren van het gesproken woord. Bij het opstellen en uitvoeren van een dergelijk Verdrag, waren de geensceneerde rituelen en gebaren van groot belang. Bij een Verdragsovereenkomst waren er verschillende personen aanwezig die de rol van getuigen hadden. Dit was als het ware een garantstelling voor de overdracht van het Verdrag. De mondelinge overeenkomst of gebeurtenis was een rechtsmatig en bijna sacraal gebeuren. Door de mondelinge uitspraak werd eenzelfde overeenkomst gesloten als dat het vele honderden jaren later via het geschreven woord werd gedaan. De Eed werd door de koning uitgesproken en ook de Rijksgroten voorgezegd.[107] De getroffen besluiten werden openbaar aangekondigd. Met de kracht van een bannum verordeneerde de heerser om dit besluit te volgen.[108] De vraag is of een dergelijk besluit wel schriftelijk werd vastgelegd. Voor het rechtelijke karakter van een verdrag in deze periode lijkt het geschreven woord van minder belang te zijn geweest. Daarmee zou een Verdragsovereenkomst mogelijk helemaal niet hoeven hebben bestaan. Het op schrift staan in de Annales Bertiniani hoeft derhalve niet exact te zijn gekopieerd van een origineel Verdrag, maar zou kunnen bestaan uit aantekening die zijn gemaakt tijdens voorbereidende onderhandelingen. Men gaat er later steeds meer hechten aan het op schrift zetten van overeenkomsten en verdragen. Dit is eigenlijk heel pragmatisch. Men kan later gedocumenteerd zien welke overeenkomst is gesloten en welke eed is gezworen.

In de Annales Bertiniani is er over het Verdrag van Meerssen geen Eed opgenomen en er zijn ook geen andere teksten overgenomen in deze Annales. De formula divisionis in de Annales Bertiniani geeft een beschrijving van het descriptio regni (opgedeelde gebied). Ze bestaat volledig op haar zelf en heeft geen karakter van een Oorkonde. Men kan nergens ontdekken of deze opgemaakte tekst heeft gediend bij de openbare afkondiging van het Verdrag, maar dit mag een aanname zijn. De tekst is samengesteld doordat ze is voorgelezen op opgezegd. De samensteller van deze Annales Bertiniani is Hincmar aartsbisschop van Reims. Hij had er in het bijzonder baat bij om deze Rijksdeling goed vast te leggen. Voor hem gold immers dat hij zijn Bisdom Reims zo goed als dat het kon door deze onzekere tijden moest loodsen. Reims lag immers met zijn grondgebied in het noordoostelijke gebied van Francia waar al deze onrusten plaatsvonden. Hincmar wilde zo goed als het kon de verschillenden conflicten uit de weg gaan. Dit zie je ook hoe Hincmar antwoord en omgaat met de scheiding tussen koning Hlotharius II en koningin Theutberga. Een laveren op eieren. Het valt op dat alleen dit Verdrag van Meerssen door hem zo is vastgelegd. De andere Rijksdeling van Verdun (843), Prüm (855) en Ribemont (880) zijn niet zo uitvoerig beschreven. Hincmar heeft alleen op eenzelfde wijze het verdelingsplan van Worms (839) opgeschreven waarbij die plaatsen werden benoemd die in het gebied lagen waar de grenscorrectie plaatsvond. De scheiding laat ook zien dat zowel Hlotharius als Carolus elkaar niet echt vertrouwen. Zo ligt de Alpenpas van de Grote Sint-Bernhard niet echt toegankelijk voor geen van beide. Als de een bijv. In Toul een gebied bezit, heeft de ander er een enclave. Dat geldt ook voor Vetus Traiectum, het district van Maastricht, de abdij en kerk van Sint-Servaas. Als een enclave heeft Carolus Calvus de abdij van Sint-Servaas (en alles wat daarbij hoort), maar hij heeft niet het districht van Maastricht en niet het bisdom van Oud Traiectum. Hij heeft wel het bisdom van Tongeren in Luik en het district van Luik. Het gebied van Lotharingen is als een lappendeken verdeeld.


Hludowicus van Oost Francië kreeg:

Coloniam (bisdom Keulen)

Treveris (bisdom Trier)

uttreht (bisdom Traiectum) *(du Treht / ut Treht[109]

Strastburch (bisdom Straatsburg)

Basulam (bisdom Basel)

Abbatiam: Abdijen:

Suestre Abdij Susteren (Susteren aan de Maas)

Berch Abdij Sint-Pieter op de Berg (Odiliënberg)

Niu monasterium Abtei Neuss (bij Düsseldorf aan de Rijn)

Castellum Kessel (Belgisch Limburg)

Indam Abdij sancti Cornelii ad Indam (Kornelimünster bij Aken) (818)

Sancti Maximini Abtei Sint-Maximin (Trier)

Ephterniacum Abtei Echternach (aan de Sura Luxembourg) (698)

Horream Abtei Oeren (Trier)

Sancti Gangulfi Abbaye Saint-Gangolf de Klaustal (Bas-Rhin)

Faverniacum Abbaye Faverney de Notre-Dame l’arr. De Vesoul (Haute-Saône) (747)

Pollemniacum Abbaye Poligny de s. Sauveur ou s. Nicolas

Luxovium Abbaye Luxeuil (ville de l’arr. De Lure, Haute Saône) (590)

Luteram Abbaye s.Martin et s. Desle, Lure (Haute Saône) (611)

Balmam Abbaye Baume-les-Messieurs (Baume-les-Dames) (817)

Offonis villam Abbaye Enfonvelle (bisdom Toul) (Odonville-sur-la-Plaine of Fronviller)

Meieni monasterium Abbaye Moyen-moutier (arr. De Saint-Dié) (703)

Sancti Deodati Abbaye St-Dié-des-Vosges (667)

Bodonis monasterium Abbaye de Bon-moutier (diocese Straatsburg) (816)

Stivagium Abbaye Évital (arr. de Saint-Dié) monastère de s.Pierre d’Etival

Romerici montem Abbaye Remiremont (arr. Vogezen) (630)

Morbach Abbaye Morbach ook Murbach (arr. Colmar Haut-Rhin) (724)

Sancti Gregorii Saint-Grégoire d’Alsace (diocese Straatsburg) (747)

(niet! Munster Gregorienthal, Basel (gesticht 989)

Mauri monasterium Abtei Maurmunster, près de Saverre (Bas-Rhin) (s.Maur et s.Liébard) (599)

Eboresheim Abtei Ebersmünster arr. Schlestadt, diocese Straatsburg

Hoinowa Abtei Honau (Sankt-Michael) Rheinau (bisdom Straatsburg) (Elsass) (720)

Masonis monasterium Abtei Maesmünster (Massevaux) (Elsass)

Homburch Abbaye Hombourg-Haut (Hohenburgense monasterium) (Elsass) (667)

s.Stapni Strastburch Église Saint-Étienne (Saint-Stephan) Straatsburg (Elsass)

Erenstein Abtei Erstein (Schlestadt) (Elsass) (840)

Sancti Ursi in Salodoro Abbaye Saint-Ours à Soleure (sur l’Aar) (Zwitserland)

Grandivallem monastère Grandval ou Granfelt du diocese Basel (523)

Altam petram Abbaye Mouthier-Haute-Pierre (Saint-Pierre) (Jura)

Iustinnam Jussanum, Joussan, monastère (bij Besançon)

Vallem - Clusae Abbaye de Saint-Maurice Vaucluse (Doubs) (Jura)

Castellum Carnones Château-Châlon (de l’arr. de Lons-le-Saulnier)

Heribodesheim Abbaye Heribodesheim de bénédictines dans le diocèse de Metz

abbatiam de Aquis l’abbaye de Notre-Dame d’ Aix-la-Chapelle

Hoenchircke (Hoenchircke is niet te achterhalen)

Augustchirche (Augustchirche is niet te achterhalen)

comitatum graafschappen

Testrebant graafschap van Teisterbant (rivierengebied westelijk van Tiel)

Batua Betuwe, Land van Maas en Waal, IJsselgouw, Gebied Delfland

Hattuarias Hettergouw (Hattuaria) (Geldern, Xanten, Gennep)

Het viel later uiteen in Duffelgouw, Keldagouw en Mulgouw

Masau subterior de ista parte

Neder-Maasgouw (rechts van de rivier van Maastricht naar Roermond)

item Masau superior quod de ista parte est

Opper-Maasgouw (rechts van de rivier van Kessel tot aan ’s Hertogenbosch) Bois-le-Duc

Liugas quod de ista parte est Luikgouw (rechts van de rivier)

Districtum Aquense district Aken

Districtum Trectis district Maastricht

in Ribuarias comitatus quinque 5 graafschappen in Ripuarië

Juliers, Cologne, Tolbiac, Bonn en Aregaw

Megenensium Meingauw ook Meinferdelgaw (Andernach, Zentzig, Mejen)

Bedagowa Bidgouw (Bitbourg, Prüm, Echternach) aan de Moezel

Nitachowa Nithegaw Nitensis pagus) aan de Nied

Sarachowa subterior Saargaw (de la Sarre) (Trier)

Blesitchowa Blesitgauw de la Bliese (Moezel) naast de Saargouw

Selme Seline

Albechowa Albethowa (aan de l’Albe)

Suentisium Sundgaw (Haut-Rhin)

Calmontis Le Chaumontois (Vosges et de la Meurthe)

Sarachowa superior Saargaw méridional (de la Merthe et du Bas-Rhin)

Odornense pays d’Ornois

quod Bernardus habuit wat Bernardus (neef) bezat

Solocense Soulossois (de la Meuse) / Soulosse (Neuschâteau Vogesen)

Basiniacum Bassigny trouvait aux sources de la Meuse et de la Marne

Elischowe Eltzgaw

Warasch Warasch en Bourgogne (Comté de Varesque) (Haute Saône)

Scudingum Salins (Jura)

Emaus Amansensis pagus (l’Amance) (Haute-Saône)

Basalchowa Land van Basel

in Elisatio comitatus 2 2 graafschappen in de Elzas

Sundgaw en Nordgaw (Bas-Rhin)

de Frisia duas partes de regno quod Hlotharius habuit

van Frisia twee delen van het rijk dat Lotharius bezat

Walcheren, Westerachia, Ostrachia (Zeeland)

Super istam divisionem propter pacis et caritatis custodiam superaddimus istam adiectionem:

Naast deze delen voegden wij ter bewaring van de vrede en de vriendschap nog de volgende delen toe:

civitatem Mettis cum abbatial Sancti Petri et Sancti Martini et comitatu Moslensi cum omnibus villis in eo consistentibus, tam dominicatis quam et vassallorum

de stad Metz met de abbaye Saint-Pierre Petrus Saint-Martinus en het graafschap van de Moezel met alle zich daarin bevindende goederen, zowel van heerschappen als vazallengoederen

de Arduenna, sicut flumen Urta surgit inter Bislanc et Tumbas ac decurrit in Mosam, et sicut recta via pergit in Bedensi, secundum quod communes nostri missi rectius invenerint, excepto quod de Condrusto est ad partem orientis trans Urtam,

Verder van de Ardennen, zo van waar de rivier de Ourthe ontspringt tussen Beslang ook Bellain en Tommen / Thomme (in het Groot-Hertogdom Luxembourg) waar de Ourthe ontspringt. En de rechte weg (recta via) (la route des armeés, Herestrate of Heydenstrate) en zo daar in de Maas stroomt =, en verder stroomt in de Bidgau. Zoals onze gezandten het hebben vastgelegd met uitzondering van Condroz, dat oostelijk van de Ourthe ligt.

et abbatias Prumiam et Stabolau cum omnibus villis dominicatis et vassallorum.

en de abdijen van Prüm en Stavelot met alle goederen van heerschappen en vazallengoederen.

Et haec est divisio quam Karolus de eodem regno sibi accepit:


Lugdunum bisdom Lyon

Vesontium bisdom Besançon

Viennam bisdom Vienne (Isère Auvergne-Rhône-Alps)

Tungris bisdom Tongeren (Luik)

Tullum bisdom Toul

Viridunum bisdom Verdun

Cameracum bisdom Kamerijk

Vivarias bisdom Viviers (sur la rive droite de Rhône, dép. Ardèche)

Ucetiam bisdom Uzès (sur la rive droite de l’Auzon, dép. Du Gard)

Abbatiam Abdijen/ Abbaye

Montem falconis Abbaye Montfaucon-d'Argonne arr. de Montmédy (Maas) (737)

Sancti Michahelis Abbaye de Saint-Mihiel (Saint-Mihiel) a.d. Maas (709)

Gildini monasterium Abbaye Saint-Ghislain, (Culdini monasterium) Calmoutier arr. Vesoul

Sanctae Mariae in Bizintino Abbaye Saint-Marie (Besançon)

Sancti Martini in eodem loco Abbaye Saint-Martinus (Besançon)

Sancti Augentii Abbaye de Saint-Oyan (Augentii, Eugendi) (520) Saint-Claude (Jura)

Sancti Marcelli Abbaye Saint-Marcel (près de Châlon-sur-Saône)

Sancti Laurentii Leudensi Abbaye Saint-Laurentius (Luik)

Sennonem Abbaye Sénones arr. Saint-Dié (Vogezen)

abbatiam Niellam Abdij Nivelles (St-Gertrudis) (645)

Molburium abbaye de Maubeuge s.Aldegonde sur la Sambre (7de eeuw)

Laubias abbaye de Lobbes (Laubium) sur la Sambre (7de eeuw)

Sancti Gaugerici abbaye Saint-Géry au Monts-des Boeufs (Cambrai) (600)

Sancti Salvii Abbaye Saint-Salvius (Valenciennes)

Crispinno Abbaye Crispiniana (Valenciennes) (650)

Fossas Abbaye Fosses-la-Ville (Fossense monasterium s. Fursæi) (545)

Marilias Abbaye Maroilles (Maricolenses abbatia) (653) d’Avesnes

Hunulficurt Hunnecurtense monasterium, Abbaye Honnecourt (680)

Sancti Servatii Sanct Servatii Trajectensis abbatia seu ecclesia

(Abdij en kerk Sint-Servaas Maastricht

Maalinas Maalines monastère (8ste eeuw) (niet te vinden)

Ledi Ledi of Lira, (bij Antwerpen) (niet te vinden)

Sunniacum Soignies, dorp bij Soignies (Henegouwen) (niet te vinden)

Antonium Antoing, (dorp in Henegouwen) (niet te vinden)

Condatum Abbaye de Condé (de la Sainte-Vierge) (Valenciennes)

Merrebecchi Abdij Meerbeke, s. Amandus Ninove (aan de Dendre)

Ticlivinni Abdij Dikkelvenne (750) (Vlaanderen)

Luttosa Abdij Leuze-en-Hainaut (7de eeuw)

Calmontis Abbaye Calmont (bij Torlemont in Brabant) (7de eeuw)

Sanctae Mariae in Deonant Abdij Sint-Maria in Dinant (590)

Echa Abdij Alden-Eyck aan de Maas (730)

Andana Abdij Andenne aan de Maas bij Namen

Wasloi Abdij Wasterum (Walers, arr. d’Avesnes, bij de bron van l’Helpe-Majeure)

Altum - montem Abbaye Altimontense (Maubeuge / Avesnes-sur-Helpe) (7de eeuw)

comitatum graafschappen

Texandrum Toxandrië

in Bracbanto comitatus 4 in Brabant 4 graafschappen

Cameracensem Cambray (Kamerijk)

Hainoum Henegouw

Lomensem Lommegouw

in Hasbanio comitatus 4 in Haspengouw 4 graafschappen

Masau superior de ista parte Mosae Opper-Maasgouw de linkerzijde van de rivier

Masau subterior quod de ista parte est Neder-Maasgouw de linkerzijde van de rivier

Liugas quod de ista parte est Mosae et pertinet ad Veosatum

Luikgouw aan de linkerzijde van de Maas en tot Visé

Scarponinse Scarponensis pagus (oude burcht op eiland in de Maas) of

Scarponne is Charpeigne dép. de la comm. de Dieulouard

Viridunense graafschap Verdun aan de Maas

Dulmense graafschap Dormois (Ardennen)

Arlon graafschap Arlon (Luxembourg België)

Wavrense comitatus 2 2 graafschappen in Wavrense (Le Pays de Voivre, ou de Vavre)

Mosminse Mouzonnois (Mouzon) (Ardennen)

Castricium Castricium nu Donchery (Ardennen)

Tullense Toul

aliud Odornense het andere l’Odornense, pays d’Ornais

quod Tetmarus habuit wat Tetmarus bezat

Barrense Le pays de Bar, Barrois (Bar-le-Duc)

Portense Portois

Salmoringum Sermorens

Lugdunense Lyon

Viennense Vienne (Isère)

Vivarias Viviers (Ardèche)

Ucecium Uzès

de Frisia tertiam partem van Frisia een derde deel

Eiland Wulpen, (land boven de Heidenzee) (Zeeuw-Vlaanderen)

In 870 werd het rijk verdeeld en verkreeg Carolus Calvus (Karel de Kale) de linkeroever van de Maas en Maastricht. Hludovicus Germanius (Lodewijk de Duitser) had de andere helft aan de rechteroever. Ludovicus Balbus (Lodewijk de Stamelaar) zoon en opvolger van Carolus Calvus (Karel de Kale) wilde in 879 meer dan het rijk overnemen. Ludovicus III rex Francorum occidentalium (Lodewijk III) en Carlomannus (Karloman), zonen van Ludovicus Balbus (Lodewijk de Stamelaar) zijn niet in staat om gewicht te bieden tegen de koning van Duitsland. Hun ambitie mislukt en het Lotharingse-gebied wat aan Carolus Calvus (Karel de Kale) toegekend was, valt vanaf dan toe aan Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser). Hij werd regerend vorst over de gehele Lorraine. Na de dood van Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) in 882, kwam het rijk in bezit van Carolus Crassus (Karel III de Dikke). Hij was niet bij machte om het rijk te beschermen tegen de invasies van de Vikingen. Carolus Crassus (Karel III de Dikke) werd afgezet in 888. De keizer gaf Lotharingen aan Arnulphus Carintiae (Arnulf van Karinthië). Arnulf was een onwettige zoon van Karloman van Oost-Francië de hertog van Beieren. Daarna gaat het over aan zijn bastaardzoon Zuentibold (Zwentibold). Vervolgens naar Chuonradus (Konrad I), Heinricus I, Otto I, Otto II

[1] MGH SS 24 [Annales aevi Suevici (Supplementa tomorum XVI et XVII). Gesta saec. XII. XIII. (Supplementa tomorum XX-XXIII)], Annales Tielenses, p. 23 [2] MGH Conc. 4: Die Konzilien der karolingischen Teilreiche 860-874, p. 400. Vlg. MGH Epistolae (in Quart) Epp., 6 Epistolae Karolini aevi IV, p. 243 Episcopus Odilboldus Treiectensis, noot. g en 7. Waarin Odilboldus wordt vermeld als de bisschop van Treiectensis, qui et Egilbaldus (866-899) [3] Vlg. P. Nissen en V. Hunink, Vita Radbodi, het leven van Radboud, Nijmegen, 2004, pp. 54 – 55. Ootmarsum wordt genoemd in de Vita van bisschop Radbod. De abdij van Prüm had goederen rondom Oldenzaal. Ootmarsum ligt niet ver van Oldenzaal en kan tot de goederen van de Abdij van Prüm hebben behoord. [4] J.P. Migne, col. 542-543 Cum autem Traiectentem Ecclesiam Dani vastassent sepius Daventriae morabatur, animo tamen semper Traiecti inhabitans; quo etsi reddita pace crebro se conferret, non parum dolebat et ipsi et aliis quod res et tempus, non sinerent eum illic perpetuo residere. Daar de Dani (Denen) de kerk van Traiectum verwoest hadden, hield hij (Bisschop Radbod van Traiectum) zich doorgaans te Daventriae (Deventer) op, in de geest evenwel altijd in Traiecti (Maastricht) wonende; en hoezeer hij nadat de vrede hem was gegeven zich dikwijls daarheen begaf, smartte het hem echter voor zich en voor anderen niet weinig, dat de tijdsomstandigheden hem niet toelieten daar blijvend zijn zetel te vestigen. [Radbod, bisschop van Traiectum (900-917)] [5] MGH SS rer. Germ. 2 Adam von Bremen, Hamburgische Kirchengeschichte, Lib. I, Cap. XXXVII. XXXVIII., pp. 40-41 [6] MGH SS rer. Germ. 2 Adam von Bremen, Hamburgische Kirchengeschichte, Lib. I, Cap. XXXVII. XXXVIII., pp. 40-41. Noot 1: Verwijzing naar Annales Fuldenses, 880. Biozuna (Birten), ubi pars maxima Frisionum habitatat. Maastricht en niet Utrecht Sic! De opmerking Sanctus ultus komt uit de Vita Radbodi episc. Traiectensis Cap. 5.7. SS. XV, 1, 571f. [7] MGH SS rer. Germ. 2 Adam von Bremen, Hamburgische Kirchengeschichte, Lib. I, Cap. XXXVII. XXXVIII., p. 41 Uit de annalen van Fulda en de kroniek van Regino van Prüm kan men ook opmaken dat de koninklijke palts in Aken zou zijn verwoest. De Denen zouden er hun paarden in hebben gestald. Maar de geestelijke schrijvers overdrijven schromelijk dat het helemaal zou zijn verwoest, omdat de oorkonden van Carolus (Karel III) van 887, die van Arnulf (Arnulf van Karintië) in 888 en Zuentibolchus (Zwentibod) van 896 wat anders laten zien. [8] MGH DD Zw/ DD LK, pp. 33-34 Vlg. MGH DD Zw/ DD LK, pp. 35-36 waar bisschop Odilbald wordt vermeld als Egilboldus. [9] MGH DD Kar. 1, Kaiserurkunden, Urkunde 52, p. 72 [10] MGH DD Kar. 1, Pippin, 3, pp. 5-6 […] Smiliter donamus in eodem pago Muslinse iucta castrum quod Noviacum dicitur utrasque ripas fluminis Moselle citeriorem et ulteriorem vennam ad capturam piscium faciendam, ubi Drona influit in Mosellam, […] (27 mei 752), MGH DD Kar.1, Kaiserurkunden 52, pp. 72-75 (Heumago in palatio publico) (Neumagen, 26 jun 770), MGH DD Kar. 1, Karl Der Große, 117, pp. 163-164, (Niumaga palacio, 8 jun 777), MGH DD Kar. 1, 52, p. 72 (26 juni 770), MGH DD Zw/ DD LK, 9, p. 33 (24 juni 896), MGH DD Zw/ DD LK, 10, p. 35 (896), MGH DD OI 112, pp. 195-196 (30 jun 949), MGH DD OI 323, pp. 437-438 (15 feb 966), MGH LL Capitularia regum Francorum, Karoli Magni Capitularia, Capitulare Duplex ad Niumagam, pp. 143-144 (Niumaga palatium, maart 806), MGH SS rer. Germ. Annales Mettenses priores, pp. 97-99 (p. 97: imperator placitum […] in villa Niumaga. Oktober 830), MGH SS rer. Germ. 50 Regionis Chronicon, p. 117 (Niumaga palatio regio applicuit ibique castra posuit) (881) p. 146 (Niumaga) (899), MGH SS rer. Germ. Annales regni Fracorum inde a 741 usque ad 829, pp. 47-48 (in villa quae dicitur Niumaga) (776) [11] Johann Steiniger, Geschichte der Trevirer unter Herrschaft der Römer, Trier, 1845, pp. 15-16 [12] Carmen de Castello Nicetii Archiepiscopes Treveris super Mosellam, vlg. vertaling in: John Hugh Wyttenbach, The strangers guide tot he Roman Antiquities of the City of Treves, London, 1839, pp. 26-27 [13] Heinrich Beyer (red.), Urkundenbuch zur geschichte der: jetzt die preussischen regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mitelrheinischen territorien, Band 2, Coblenz, 1865, pp. CXII, CXIII [14] Adam Goerz, Mittelrheinische Regesten oder chronologische Zusammenstellung des Quellen-Materials für die Geschichte der Territorien der beide Regierungsbezirke Coblenz und Trier: Vom Jahre 509 bis 1152, Band 1, Coblenz, 1876, p. 11 [15] MGH SS, 15.1 Supplementa tomorum I-XII, pars III. Supplementum tomi XIII, Vita Radbodi Episcopi Traiectensis, p. 571 nr. 5 “Episcopali vero sede Danorum persecutione Traiecto desolata, Daventria sedem ipsius elegit, Traiectensis non immemor sedis, quam corde iugiter inhabitavit. Quam cum sepe temporis oportunitate, data pace, viseret, tamen assidue secum cum suis doluit, quod ibidem tempus est res se inpretermisse vivere non sineret. Cum enim plures patrum ad imitandum sibi proponeret, presertim eos qui eiusdem ecclesiae prima fundamenta fidei in firma petra Christo ibidem posuere, scilicet sanctos Willibrordum et Bonifacium, [...]” Vlg. MGH SS 7, Mag. Adami gesta Hammenburgensis ecclesiae pontificum, pp. 298 – 299 “Effera barbaris laris regnabat habenis. Et quoniam Dani cum Nortmannis Hammaburgensi ecclesiae pastorali cura subiecti sunt, praeterire nequeo, quanta mala per eos Dominus illo tempore fieri permiserit, et quam late pagani super christianos extenderint potentiam suam. Quae omnia lamentabiliter scripta sunt in hystoria Francorum et in aliis libris. Tunce Saxonia vastata est a Danis vel Nortmannis. Brun dux occisus cum aliis 12 comitibus, Thiadricus et Marcwardus episcopi obtruncati. Tunc Fresia depopulata, Saxonia depopulata, Traiectum civitas excisa De Traiecto (Mastricht non Utrecht), ut Adamus putavit Colonia et Aquensi palatio. Sanctus Rabbodus urbis episcopus, cedens persecutioni, Daventriae sedem constituit, ibique consistens anathematis gladio paganos ultus est. (Radbodus nonisi anno 899 episcopus Traiectensis factus est. V. Chronic Region. H.a. Obiit Daventra anno 919). Tunc piratse Coloniam et Treveros succendunt. Aquisgrani palatium stabulum equis suis fecerunt. Mogontia vero propter metum barbarorum instaurari coepit. Quid multa urbed cum civibus, episcopi cum tot grege simul obrunti; ecclesiae illustres cum fidelibus incensae sunt. Ludvicus noster, cum paganis dimicans vitor extitit, et mox obiit. Luthewicus Franciae victor et victus occubuit. Haec tragoedico planctu scripta in annalibus cesarum nos propter mentionem Danorum perstrinximus.” De MGH geeft hier duidelijk in niet mis te verstane bewoording weer: Traiectum civitas excisa Traiecto Mastricht non Utrecht! Ofwel De stad Traiectum is Maastricht en niet Utrecht. [16] S. Muller Fzn. En A.C. Bouman, (red.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1300, deel 1, nr. 56, p.61 (Liber donationum einde 12e-eeuw, Het Utrechtsarchief) Vlg. MGH, DD Zw/ DD LK, pp. 33-34 (afschrift chartularium Traiectensis 11e-eeuw, British Museum London, Tiberius Cotton). [17] S. Muller Fzn. En A.C. Bouman, (red.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1300, deel 1, nr. 88, pp. 94 – 95. Aan het einde van 899 is er een necrologische notitie dat Deze bisschop Odilboldus/ Egilboldo/ Egilboldus is overleden en er een nieuwe bisschop wordt gezocht. In de periode dat Odilbold bisschop is, is Rabbodus van Trier de aartskapellaan van Zwentibold. MGH DD Zw/ DD LK, p. 35, ‘vlg. Oediger Das älteste Xantener Totenbuch 76. Wir ordnen das ohne Datierung überlieferte D.10 mit Mühlbacher hier ein, weil es mit D.9 Provenienz und Ausstellort gemeinsam hat. – Rubren in DEFH: Preceptem Zuentiboldi sub Egilboldo. MGH SS, 15,1: Supplementa tomorum I-XII, pars III. P. 570. Vita Radbodi Episcopi Traiectensis, waarbij er wordt gezocht naar een nieuwe opvolger voor de onlangs ontvallen Egilberto zie noot 1 Egilboldus/ Odilbaldus 8 december 899 mortuus. [18] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, pp. 764 - 765 [19] MGH DD Arn, nr. 53 pp. 75 - 77 [20] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 759 [21] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, 763 [22] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, 765 [23] MGH SS, 13, Annales van Flodard van Reims, p. 571 [24] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, pp. 768 - 770 [25] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 137, pp 202 - 203 Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 786 [26] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 135, pp 142 – 200 Vlg. S. Muller Fzn. En A.C. Bouman, (red.), Oorkonden van het Sticht Utrecht tot 1301, deel 1, Utrecht, 1920, nr. 86, pp. 94 – 94 Uittreksel van de goederen der abijd van Prüm, o.a. in De Aldenselen (Oldenzaal), De Testrebant (Teisterbant) en Deventre (Deventer) [27] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 787 [28] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 787 [29] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 787 [30] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 138, pp. 203 - 204 [31] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 139, pp 204 - 205 Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, pp. 787 - 788 [32] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 788 [33] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 140, pp 205 - 206 [34] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 772 [35] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 142, pp 207 - 208 [36] MGH Diplomata [Urkunden] (DD Zw) nº 9, pp. 33 – 34 (24 juni 896) [37] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 788 [38] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 775, Vlg. MGH SS 5, Herimani Aug. Chronicon, p. 111 [39] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 789. Egilbold wordt genoemd, maar het is vastgesteld dat het hier om Odilbald gaat. Deze is op 10 december 899 overleden. MGH Diplomata [Urkunden] (DD Zw) nº 10 pp. 35 - 36 [40] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 789 [41] MGH DD Zw/LK, nr. 12, pp. 38 - 39 11 november 896 is Radbodus niet aanwezig als raadsman voor een diploma van het Klooster Stablo. Als raadsman treedt dan op Heriman aartsbisschop van Keulen. In het diploma van de Woud en Koningsban vlg. MGH DD Zw/LK, nr. 13, pp. 39 – 41 treedt hij weer op als raadsman van de koning. [42] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 790 Onechte oorkonde gemaakt op advies van Ratbod van Trier. [43] MGH DD Zw/LK, nr. 14, pp. 42 – 44 In de onechte oorkonde is Radbodus van Trier geen raadsman, maar Herimanni aartsbisschop van Keulen en opgemaakt door Egilbertus de schrijver, waar normaal Waltgerus de schrijver is. Ook MGH DD Zw/Lk, nr. 15 (11 juni 897), 16, (26 juni 897), 17, (28 december 897) is Radbodus afwezig als raadsman van de koning. [44] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 790 [45] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 777 [46] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 791 [47] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 791 [48] MGH SS 50 Regionis abbatis Prumiensis, Chronicon cum continuatione Treverensi, [...] Per idem tempus Eworhardus dux filius Meginhardi a Waltgario Fresone filio Gerulfi, cum venatum pergeret dolo trucidatur, ducatus quem tenuerat, Meginhardo fratri ab imperatore committitur [49] Aubertus Miraeus, Opera diplomatic et historia, tome 1, Leuven, 1723, Caput XXXVII, p. 48 Giselbertus Lotharingiae Dux, primus Gerbergae maritus, fuit Ragineri Ducis & Alberadae filius. [50] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 789 [51] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 741. [52] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 790 [53] MGH DD Zw/LK, nr. 18, pp. 49 - 51 [54] MGH DD Zw/LK, nr. 20 pp. 53 – 55, MGH DD Zw/LK, nr. 21 pp. 56 – 57, H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 144, pp 209 – 210, nr. 145, pp. 210 – 211 MGH SS 1 p. 608 Durfos (898) Durfos/ Dorfos (899) MGH SS 3, p. 378 castrum Bosonis comitis nomine Durofostum (929) MGH SS 3, p. 379 castrumque Bosonis Durofostum (931) MGH SS 15.2 p. 650 Durofostum ad Mosam (928) MGH SS 37, p. 120 Durfos/ Dorfos (898) MGH SS 37, p. 121 Durfos MGH SS 6, p. 590 Durfos/ Dorfos (898/ 899) MGH SS 3 p. 378 noot 30 Durfostum (929) (Reginoni Durfos, SS.I. 608 Durfos/ Dorfos Castra. Florichingas (Flörchingen) bij Diedenhofen (Thionville) [55] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 791 [56] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 791. MGH SS rer. Germ, nr. 50, Regionis abbatis Prumiensis Chronicon cum constinuatione Treverensi, pp. 145 – 146, 147 – 148. MGH, SS, 1, Reginonis Chronicon, pp. 607 – 609. MGH, SS, 37, Die Reichschronik des Annalista Saxo, pp. 120 – 122. MGH SS, 6, Chronica et annales aevi Salici, Annalista Saxo, p. 590. MGH, SS, 3 Annales, chronica et historiae aevi Saxonici, Tab. III, Flodoardi Annales, pp. 377 – 379. MGH, SS, 15.2, [supplementa tomorum I-XII, pars III. Supplementum tomi XIII, Ex Virtutibus S. Eugenii Broni Ostensis, p. 650 [57] MGH SS 50, Regionis abbatis Prumiensis Chronicon, cum continuatione Treverensi, 897, 898, 899, 900, pp. 144 – 148 [58] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 147, p. 212 [59] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 794 [60] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 784 [61] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 785 [62] H. Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der, jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier, bildenden mittelrheinischen Territorien, Von den ältesten Zeiten bis zum Jahre 1169, Erster Band, Coblenz, 1860, nr. 150, pp. 214 - 215 [63] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 797 [64] MGH DD Zw/LK, 57 pp. 183 - 185 [65] H.J. Floss, Die Papstwahl unter den Ottonen, nebst ungedruckten Papst- und Kaiserurkunden des IX. Und X. Jahhunderts, daruter das Privilegium Leos VIII für Otto I. ; au seiner Trierer Handschrift, Freiburg im Breisgau, 1858, pp. 107-108 [66] Onder Namen ligt aan de linkerzijde van de Maas het plaatsje Foz of Fooz, aan de rechterzijde de Dave. [67] E.A.J. Burke, Een excursie in de Maasvallei van Namen to Anhée, in: Gea, vol. 6 nr. 1, pp. 17 – 22, Instituut voor Aardwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam [68] Durfos/ Durofostum lag volgens de Hollandse 17e-eeuwse schrijvers in het landschap van de Merwede en de sterkte of vestiging van Odorcus was vroeger door de Noormannen verbrand maar nu 898 weer opgebouwd. Marcus Zuerius Boxhornius (Marcus Boxhorn 1612-1653) hield Durfos en Dortsmonde op het voetspoor van Petrus Scriverius (Pieter Schrijver 1576 - 1660), die voor Durfos, Durstaetos las. Van Loon, wil bewijzen dat Durfos niet ver ligt van Teisterband en het tegenwoordige Dordrecht is. Heette het castrum bij Dorestade vroeger Durfos of Durofostum en is dit hetzelfde als het castrum Merwede. In de gevechten, waartoe de onenigheden tussen Zuendibold (Zwentibold), koning van Lotharingen en zijne Rijksgroten aanleiding hebben gegeven, komen twee plaatsen voor, die bij de monding van de Maas liggen. Durfos (Dordrecht) en Florichingae (Vlaardingen). De plaats moet een vesting zijn geweest. Het doet het vermoeden dat in later tijd door Dirk III, grave van Holland, de vesting hersteld, en het de naam van Dordrecht gekregen heeft. Dit aangenomen kan men Florichingae voor Vlaardingen houden. In de boeken van Alpertus van Metz schrijft deze ook over de plaats die in de regio in het Fries Flaridingun wordt genoemd. Bilderdijk stelt vast dat ‘Durfos een slot is geweest aan het uiteinde van de Maas en dat Diederik in 1015 er op dezelfde plaats of daar omtrend een slot bouwde of liever herstelde. En dit, voegt hij erbij was of werd bij vervolge van tijds Hollands eerste en oudste stad Dordrecht, waarvan de naam met dien van het vroegere Durfos samenhangt.’ [69] Böhmer Ottenthal, Regesta Imperii, Abt. 1- 14 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Herrschern aus dem Sächsischen Hause 919 – 1024, Innbruck, 1893, p. 17 [70] Boso was de broer van Richildis van Metz, dochter van Bivinus van Metz en van Richardis een dochter van graaf Boso van Arles (de Oude). Richildis werd de tweede vrouw van Karel de Kale. [71] MGH SS 3, Annales, chronica et historiae aevi Saxonici, Flodardi Annales, 928, 929, pp. 377 - 378 [72] MGH SS 15,1 Supplementa tomorum I-XII, pars III. Einhardi Translatio et miracula SS Marcellini et Petri, p. 261 [73] Böhmer Mühlbacher, Regesta Imperii, Bd.: 1,1 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Karolingern: 751 – 918; Bd. 1,1. Köln/Weimar, 1908, p. 792. Waarbij de Koning Zwentibold in Maastricht voor de Abdij van Sint Servaas op 13 mei 898 voor een menigte van mensen het bekend maakt. (Op de dag van Sint Servaas). En dat de Servaas nooit meer in een prekarie-leen mag worden verleend aan een grootgrondbezitter. [74] Joachim Deeters, Servatius Stift und Stadt Maastricht, Rheinisches Archiv, Bonn, 1970, p. 30 [75] Heinrich Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier bildenden mittelrheinischen Territorien, Band 1, Koblenz, 1860, nr. 169, pp. 233 – 234 Hierbij komen ook comitis Walgeri (graaf Waldgerus van Nifterlaca), comitis Thiedrici (graaf Diederik van Holland). [76] Böhmer Ottenthal, Regesta Imperii, Abt. 1- 14 Die Regesten des Kaiserreichs unter den Herrschern aus dem Sächsischen Hause 919 – 1024, Innbruck, 1893, p. 17 [77] Vlg. Joachim Deeters, Servatius Stift und Stadt Maastricht, Rheinisches Archiv, Bonn, 1970, p. 35. MGH DOIII nr. 119, pp. 530 – 531, In de oorkonde van Otto III waarin de Sint Servaas weer aan de kerk van Trier toekomt, wordt in harde woorden de misstand van zijn grootvader Otto I vastgelegd. “Quasi (abbatia Horrea) sua propria Otto I esset”. [78] Joachim Deeters, Servatius Stift und Stadt Maastricht, Rheinisches Archiv, Bonn, 1970, p. 33 [79] Heinrich Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier bildenden mittelrheinischen Territorien, Band 1, Koblenz, 1860, nr. 159, pp. 222-223 (Heristallium palatium, 916 januari 19) [80] J.P. Migne, col. 544 Visitans aliquando creditum sibi gregem in Frisiam profectus est, ut, si qui illic pristini erroris emergerent frutices, eos spiritali vomere extirparet doctrinaque fidei credentium animos irrigaret. Occurunt autem Dani ejusque conatus impediunt. Sed ille tamen nihil mortis periculo absterritus salutares eis adhortationes adhibet, ut repudiatis erroribus complectantur veritates viam. At, illis obduratis animis in malitia persistentibus mortemque ipsi minitantibus, anathematis in eos sententiam vibravit. Tum vero divina ultio confestim eos persecuta est. Nam peste horrenda tanque fulminis ictu percussi omnes fere exstincti sunt, nec unquam impune tulerunt quoties Traiecti molestia eum affecere. E vestigio enim Dei judicio plectebantur, ut persaepe testati sunt ex illis paucissimi qui se vivos evasisse laetabantur. [81] J.P. Migne, 'Vita Sancti Radbodi auctore anonymo', Patrologiae Latina 132 (Parijs 1853), col. 539-546 (overgenomen naar de werken van Jean Mabillon (1632-1707), Acta sanctorum) [82] R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, III, Annales Bertiniani, 872, pp. 222-223 Compendio denique movens, 13. Kalendas Februarii iter arripuit ad Monasterium ---, locuturus cum Rorico et Rodulfo Nortmannis. [...] Et Octobrio mense navigio per Mosam usque Treiectum veniens, cum Rorico et Rodulfo Nortmannis, qui obviam ei navigio venerant, locutus, Roricum sibi fidelem benigne suscepit et Rodulfum infidelia machinantem et superflua expetentem inanem dimisit et contra ipsius insidias fideles suos ad munitionem paravit. Indeque per Attiniacum itinere equestri revertens, nativitatem Domini in monasterio Sancti Medardi celebravit. Op 20 januari verliet hij (*) Compiègne en ging naar het klooster --- (**) om besprekingen te voeren met de Noormannen Hrœrekr (Hrørek) en Hróðulfr. * Karel de Kale ** Sancti Medardi. [83] R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, III, Annales Bertiniani, 873, pp. 230-231 [84] MGH, DD KI, Konrad I, Einleitung, p. 1. Gezien de oorkonden van Chuonradus (Koenraad I) moet hij tussen 7 en 10 november 911 zijn gekroond en de troon hebben bestegen. Konrad huwt met Liudgard de dochter van Otto I. [85] Ph. Lauer, Annales de Flodoard, Paris, 1905, 920, p. 4 […] eligente clero ac populo, favente necnon Gisleberto, quem plurimi Lotharienses principem, relicto Karolo rege, delegerant ordinavit. Karolus vero, reversis ad se Lothariensibus et ipso Gisleberto, Richario abbati non Hilduino […] noot 5 (Gilbert était devenu en fait duc de Lorraine, à la mort de son père Renier au Long-Col (915); il semble poutant n avoir portél e titre de duc qu’en 928 (Parisot. P.615) [86] MGH DD KI, nr. 24, pp. 23 - 24 [87] Ms. Stadtbibliothek Trier, Codex 1081 (LXXI) fol. 31.a – 31.b, Johannes episcopus, seruus seruorum der, reuerendissimo et sanctissimo confratri nostro Herimanno sancte Colonie ecclesie archiepiscopo. Littere fratenitatit uestre nos ualde letificauerunt et quasi puri fauum mellis in ore nostro dulces extiterunt. Sed duplicata est nostra leticia, cum nos tam deuotos. Tam obedientes erga sanctam romanam ecclesiam in ombibus fore conperimus, et de tam pia uestra dilectione ac sanctitate omnipotenti deo retulimus gratias. De Ratbode reuerendissimo episcopo nouerit uestra dilectio, quia limina beatorum apostolorum adiens, ante nostram uenit presentiam coram missis Megunthardi comitis [fol.31.b] Querimonias eius libenter audiuimus et ei conpacientes condoluimus, atque inter illum et Meginhardum, ut pax uera et concordia esset, ordinantes monuimus, et pro amore omnipotentis dei nosmetipsos inter illos meadiatores posuimus, ut nulla iam ulterius inter eos scandala aut iurgia inessent. De hoc, quod consulendum nos uestra direxit fraternitas, quid iudicandum erit, si contigerit, ut duo fratres cum una nefaria polluantur femina: et quidem iuxta concilium Neocesariense titulo secundo penitere eos debere definitur usque ad mortem; sed ille qui per ignorantiam lapsus cognouerit grauiter se cecidisse, et pro tam nefario reatu expurgare potuerit, tempus ei penitentie abbreuiari oportet, ita ut conpleto triennio post dignam satisfaccionem misericordiam consequatur. Et si iuuenis est et abstinere se non potest, ne in uoraginem fornicationis incidat habebit licentiam nubendi cum legitima uxore. Qui uero sciens in tali facinore prolapsus fuerit, secundum supradicti definitionem concilli penitere oportet, nec ultra licentiam sperare debebit nubendi. Si uero quis cum nepte, id est auunculi uel patrui fornicabitur filia, propriam habens uxorem, post dignam satisfactionem expleto decennii tempore a propria uxore suspensus misericordiam consequatur, ita sane ut post actam penitentiam uxor ei, quam prium habebat, concedatur. De parricidus uero atque fratricidis quid iudicare aliud posumus, quam sancti precipiunt canones et tam bene nouit uestra fraternitas. Nam omni tempore uite sue sub penitentia in magna debent contricione persitere, nec licebit eos ultra milicie cingulum sumere et nuptiis uel coniugiis copulari. S. Muller en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 deel 1, Utrecht 1920, pp. 99 – 100, origineel handschrift Liber Aurens der abdij Prüm bevindt zich in de Stadsbibliotheek van Trier. Fol 69. Gedrukt naar een afschrift van prof. Oppermann. [88] Robert Latouche, Richer, Histoire de France, volume 1 (888-995), Parijs, 1930. p. 72. Volgens Richerus van Reims werd Reginar onder bijzijn van de koning van Westfrancië Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) begraven in het Palatium Marsna (Paleis van Meerssen). De Annales Hanoniae noemen Manicherius filius Albonis, pater aut avunculus primi Ragineri. Raginerus dictus Logni-colli filius eius. Reginar is eerst gehuwd met Hersendam obit 886 vlg. MGH SS 4: Annales, chronica et historiae aevi Carolini et Saxonici; ex sigehardi miraculis s maximini, p. 233 c.55 Uxorem Hersendam mortuam Ragenarius comes c.a. 886 in diplomate ecclesiae Gorziensi dato nominat (Calmet I. Probb. P. 313) Albradae is bekend uit het charter waarin haar zoon Giselbert huwt met Gerberga de dochter van de Duitse keizer Heinricus. Giselbertus filius Raginere Ducis et Albradae. Vlg. Aubertus Miraeus, Opera diplomatic et historica, Leuven, 1723, p.48 Albradae lijkt de erfgenaam te zijn van Henegouw, waardoor Reginar ook graaf van Henegouw wordt. [89] MGH SS rer. Germ. 50 Regionis abbatis Prumensis, Chronicon cum constitutione Treverensi, 898, p. 146. “Per idem tempus Eworhardus dux (comes Frisiae) filius Meginhardi a Waltgario Fresone filio Gerulfi, cum venatum pergeret, dolo trucidatur; ducatus, quem teneuerat, Meginhardo fratri ab imperatore committitur. / Eworhardus de hertog en graaf van Frisiae, zoon van Meginhardi werd door de zoon van Gerulfus, Waltgerario de Freson en zijn mannen verraden en afgeslacht. Zijn broer Meginhardo kreeg van de keizer de titel hertog. (De hertogelijke waardigheid, afgegeven door de keizer (Arnulf) gaat dan over op zijn broer Meginhard). MGH Scriptores (in Folio) (SS), 37: Die Reichskroniek des Annalista Saxo, p. 120; Euerhardus dux, filius Meinhardi, venatum perge Uualtario Fresone, filio Gerolfi, dolo trucidatur, ducatus, quem tenuerat, Meinhardo fratri eius ab Arnulfo committitur. [90] S. Muller en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 deel 1, Utrecht 1920, p. 98 nr. 93 (tussen 15 mei 915 en 917) waarin Paus Johannes X aan Herimanno, sancte Colonie ecclesie archiepiscopo (Herimann van Keulen) schrijft dat hij de twist tussen bisschop Ratbode (Radbod) en graaf Meginhardum (Meginhard) heeft bijgelegd. [91] MGH SS rer. Germ. 2: Adam von Bremen, Hamburgische Kirchengeschichte, p.41 ‘Traiectum civitas excisa Sanctus Rabbodus, urbis episcopus, cedens persecutioni Daventriae sedem constituit’ noot 2 Maastricht nicht Utrecht [92] MGH Diplomata [Urkunden] (DD), (DD Lo II), Nº 7 (2 januari 858) p. 392 (uit het Chartualrium Traiectensis 11de eeuw fol. 35. British Museum London, en in het 12de eeuws Liber donationum, Utrecht fol. 8. Chartularium van het Roermondse Heiligegeestkapitel 15de eeuw. Fol. 10 in het Rijksarvief van Maastricht. [93] Digitale versie Kroniek van Johannes de Beke tot 1430, Ijt het Rijks Geschiedkundige Publicatiën GS 143 en GS 180., Den Haag, 1973, p.51 [94] Rijksarchief Utrecht, Dom, inv. Nº 419. Relieken vermeld in de 16de en 17de eeuwse lijsten van relieken [95] Het Utrechts Archief, SA1 inv. Nº 37 Oorkonde van 2 juni 1122 met bevestiging door keizer Henricus van het door bisschop Godebald aan Utrecht verleende stadsrecht. Ook Muiden krijgt hierin voorrechten verleend. Deze oorkonde hangt samen met de tolrechtprivilege-oorkonde. Als ondersteuning dat Utrecht zich op oudere rechten zou kunnen basseren heeft de Utrechtse scriptoria het Liber donationum opgesteld. Hierin worden de oudere rechten beschreven. Met name deze Muntrechten geven te denken, omdat er over de civitas Traiectum wordt gesproken. Utrecht was nog geen civitas en werd dit pas in 1122. [96] MGH Diplomata [Urkunden] (DD), (DD OII), Nº 107, pp. 121-122 / Nº 109, pp. 122-123. Deze vervalsingen worden herhaald in een 13de eeuws afschrift uit het Cartularium van Utrecht Nº 45 fol. 66. De inhoud zou gaan over een op 12 oktober 1171 opgestelde oorkonde ondertekend door keizer Friederich die bisschop Gottfried van Utrecht in de schenkingen van Otto II bevestigd. [97] MGH Diplomata [Urkunden] (DD), (DD OI), Nº 164, pp. 245-246. [98] MGH Diplomata [Urkunden] (DD), (DD OI), Nº 6, pp. 94-95 [99] Reginar I (Reinier) van Henegouw, Haspengouw en Mons (850-915), Hij was de machtigste edelman in Lotharingen. Hij was de zoon van Giselbert, graaf in de Maagouw en Lommegouw en van Ermengarde de dochter van keizer Lotharius I. Na de dood volgde hij zijn vader op als graaf in de Maasgouw. Hierbij erfde hij grote gebieden en bezittingen, ambten, lenen en allodiale goederen in Brabant, langs de Maas, in de Ardennen en de Eifel. Zijn zoon Giselbert II van Maasgouw werd hertog van Lotharingen. Hij was getrouwd met Gerberga van Saksen, de dochter van Heinricus van Saksen (de eerste Duitse keizer), bijgenaamd de Vogelaar. Na de dood van Giselbert in 939, hertrouwde Gerberga direct met de West-Frankische koning Hlodovicus IV. Vlg. Hartwig Kersken, Zwischen Glaube und Welt: Studien zur Geschichte der religiösen Frauengemeinschaft Thorn von der Gründung bis zur Mitte des 14. Jahrhunderts, in Maaslandse Monografieën, nr. 81, Hilversum, 2016, p. 37 noot 104 [100] Saint-Omer, Bibliotheque Muncipale (Bibliothèque Numérique), Ms. 706 Recueil de chroniques, 1º: Grégoire de Tours, Histoire des francs, 2º: Annales dites de Saint-Bertain, Ms. 706 (Deels uitgegeven door C. Deshaisnes, Les annales de Saint-Bertin et de Saint-Vaast, Paris, 1871), commentaar gegeven op dit manuscript door F.L. Ganshof, notes critiques sur les Anales Bertiniani, Mélanges Félix Grat, v. 2, Paris, 1949, pp. 159-174 [101] MGH SS rer. Germ., 50, Regionis abbatis Prumiensis chronicon cum continuatione Treverensi, ad a. 870, p. 100. (Qualiter autem haec divisio facta sit, quia omnibus pene notum est, supervacuum duximus adnotare). [102] MGH SS rer. Germ., 7, Annales Fuldenses sive Annales regni Francorum orientalis, ad. A. 870, p.71 [103] MGH SS rer. Germ., 1, Annales Bertiniani Annales et chronica aevi Carolini, pp.419-515 (pp. 486-491) MGH SS rer. Germ. 5., Annales Bertiniani p. 9, p. 110 [104] MGH Capit., 2, Nr. 251: Divisio regni Hlotharii II., pp. 193-195 Vlg. J.F. Böhmer, Regesta Imperi I. Die Regesten des Kaiserrechs unter den Karolingern 751-918 (987/1032), Bd. 3: Die Regesten des Regnum Italiae und der burgundischen Regna, Teil 4: Die Regesten der burgundischen Regna 855-1023, Fasz. 1: Niederburgund von 855 bis zur Vereinigung mit Hochburgund (855-940er Jahre), (bewerkt door H. Zielinski, Keulen, 2013, Nr. 2626. [105] MGH Capit., 1, Capitularia regum Francorum, Nr. 45: Divisio regnorum, pp. 126-130 [106] MGH Capit., 1, Capitualria regum Francorum, Nr. 136: Ordinatio Imperii, pp. 270-273 [107] Julian Schulz, Überlegungen zum Vertrag von Meerssen (870), p. 342 [108] F.L. Ganshof, Was waren die Kapitularien?, Weimar, 1961, p. 24. [109] De lezer zal direct zeggen hier lees ik toch uttreht. Maar er staat voor het woord Treht toch Ut. We hebben hier te maken met een verschrijving vanuit het Frans. Zie Bibliotheque interuniversitaire Saint-Geneviève, Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis, fol. 97v. Waar Remacles eveque (bisschop) de la cite Du Treht wordt genoemd. Op fol. 98v. Lambertus eveque de la cite Du Treet, fol. 99v. Idem (en la cite De Treet. Waarbij de D van De lijkt op T van Te. Het lijkt te zijn geëvolueerd van Du Treht naar ‘D’ Ut Treht fol. 193r flu de muese […] a la cite Du Tret. Fol. 192v la cite Du Tret

38 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page