top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

Hollands Protestantisme een vloek voor kunst en geschiedenis

Bijgewerkt op: 7 mei 2020

Het verdwijnen van zichtbare katholieke elementen in de 17de -eeuw door iconoclasme

In de 17de eeuw als de numismaten en geschiedvorsers de Traiectum geschiedenis aan Utrecht koppelden, behoorde Maastricht niet echt tot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Ze lag volledig in de periferie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Maastricht behoorde tot de Generaliteitslanden en was een condominium geworden.[1] Dat wil zeggen dat ze door twee heren werd bestuurd. Enerzijds de bisschop van Luik en anderzijds de hertog van Brabant. Dit hield in dat ze in de periode 1204 tot 1794 een tweeherigheid was. In 1204 werd ze door de Rooms-Duitse koning Phillip von Schwaben (Fillips van Zwaben) (†1208) in leen gegeven aan hertog Hendrik I van Brabant. Vanaf dat moment oefenden de bisschop van Luik en de hertog van Brabant gezamenlijk de soevereiniteit uit. Na 1632 traden de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de rechten van de hertog van Brabant. Dit gaf aan het katholieke Maastricht een religieuze dimensie in deze soevereine tweeherigheid. Met de calvinistische Staten-Generaal in de rechten van de hertog van Brabant en de katholieke bisschop van Luik als machthebbers. Het grondgebied was een lappendeken van Luikse, Vroenhofse, Tweebergse territoria en de Elf banken van Sint-Servaas. Het Vroenhof was ook nog eens een oud koninklijk domein dat onder de Duitse keizers hoorde en later overgaat naar de hertog van Brabant. Daarna ressorteerde het onder de Staten-Generaal, waar de bisschop geen inmenging had. Maar juist hier lagen de kloosters die binnen het stadsgebied sowieso al een aparte status hadden. Bovendien was de Proost van Sint-Servaas; ‘heer van Tweebergen en van de Elf banken van Sint-Servaas’, waarvan een deel van het grondgebied binnen de stadsmuren van Maastricht lag. De oude binnenstad met de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, het Boschstraatkwartier, het Jekerkwartier en Wyck vormde het Luikse-Brabantse condominium.

De 16de eeuw daaraan voorafgaand was er een van politieke en religieuze onrusten. In 1528 had de overdracht plaatsgevonden van de wereldlijke macht van de bisschop van Utrecht aan keizer Carlos I de España (Karel V). Hij werd hierdoor heer van Utrecht. In 1559 kwam er een bisschoppelijke herindeling en werd Utrecht tot aartsbisdom verheven. Landelijk groeide het verzet tegen de Spanjaarden. De noordelijke gewesten sloten zich aaneen, en op 23 januari 1579 werd in het groot kapittelhuis van de Dom, de Unie van Utrecht getekend. Dit legde de grondslag voor wat enkele jaren later de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zou worden. De Dom was in 1566 ontsnapt aan de beeldenstorm. Terwijl in de parochiekerken in Utrecht wel de vlam in de pan sloeg. Heiligenbeelden en kerkinterieur werd kapotgeslagen. Nadat de pacificatie van Gent was gesloten op 8 november 1576 tussen de gewesten van de Nederlanden om zich aaneen te sluiten in een zogenaamde Generale Unie. Veel katholieken in de Nederlanden hadden aanvankelijk deze pacificatie ondersteund, in de hoop dat hiermee een verzoening zou komen tussen katholieken en protestanten. De calvinisten namen hier geen genoegen mee. Deze hadden namelijk in de rijke steden van Brugge, Gent en Brussel de macht overgenomen. De positie van de katholieken daar was zeer precair. De pacificatie van Gent zou de katholieken alleen maar weer in het zadel helpen. Felipe II de España was sinds 1555 heer der Nederlanden. Hij was niet zoals zijn vader in Gent geboren en in Mechelen opgegroeid. Felipe had merkbaar een hekel aan de vrijmoedigheid en ongedwongen houding van de inwoners van de Nederlandse gewesten. Hij was bezig om het protestantisme de kop in te drukken. Hij wilde de regering, de rechtspraak en de belasting hervormen en centraliseren. Dit leidde tot een opstand in de Nederlanden. De stadhouder van de Spaanse koning Willem van Nassau, prins van Oranje liep over naar de opstandelingen. De opstand begon in Den Briel op 1 april 1572. Koning Felipe II de España (Fillips II) ging bankroet door alle hoge kosten die hij moest betalen aan huurlingen. Deze soldaten gingen muiten nadat ze niet waren betaald. Op 4 november 1576 werd Antwerpen door Spaanse soldaten die hun achterstallige soldij wilden geplunderd. Hierdoor ontstond onder alle gezindten in de Nederlanden een sterke anti-Spaanse stemming. Doordat de stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel, George van Lalaing (graaf van Rennenberg) zijn gewesten binnen het kader van de Pacificatie van Gent voor het katholieke geloof wilde behouden ontstond er een moeilijke situatie. In Friesland werd de graaf van Rennenberg onbekwaam verklaard voor het stadhouderschap van Friesland. In Groningen moest hij laveren tussen de Stad en de Ommelanden. Hij koos voor de katholieke factie binnen Groningen op 3 maart 1580. Hiermee ging hij over naar de Spaanse zijde en werd hierin gesteund door het Groningse stadsbestuur. Buiten Groningen had hij al zijn gezag al verloren. Graaf van Rennenberg probeerde nog andere steden over te halen om ook voor de Spaanse kant te kiezen, door opruiende brieven te sturen. Maar dit had averechts effect. Zo werd in Utrecht in de Dom op 7 maart 1580 het interieur door calvinisten vernield. Ook in Deventer werd het interieur en de heiligenbeelden van de Lebuïnus kerk kapotgeslagen.[2] Het katholicisme werd grotendeels door dit iconoclasme verwijderd uit de kerkgebouwen en tevens als Staatsgodsdienst verboden. Onder de mokers, bijlen en knuppels verdween letterlijk een deel van de zichtbare oude katholieke geschiedenis. De muren in de kerken en kathedralen werden gewit en de afbeeldingen verdwenen. De mensen kenden maar al te goed de verhalen en invloed van de Utrechtse bisschop en de lange arm vanuit Rome, Spanje en Frankrijk. De geschiedenis van de Roomschen Paus en de Paapse Stoutigheden werd door de Reformatorische schrijvers weggelaten of aangepast. Utrecht werd een protestantse stad. Als de Humanistische-Reformatorische historici over Traiectum schreven, hadden ze daarbij Utrecht voor ogen. Voor de 17de -eeuwse noorderlingen lag Maastricht ver weg en haar geschiedenis was voor hen ook onbekend. De geleerden van boven de grote rivieren waren in de 17de eeuw nu eenmaal van mening dat Utrecht het oude Traiectum was. Met dit in het achterhoofd zijn ook de Hollandse en Utrechtse kronieken geschreven. Het zij met een katholieke achtergrond, om het katholicisme te verdedigen en te bewaren, het zij vanuit een Protestantse Gereformeerde achtergrond om het katholicisme te verketteren.

Het instorten van het Historische Kaartenhuis van Utrecht

Het gedachtegoed over Traiectum zoals dat door de 17de -eeuwse schrijvers is ingezet, leeft nog steeds voort onder de hedendaagse historici. Dat is te constateren aan hoe de oudere delen en het onderzoek van de Monumenta Germaniae Historica destijds is samengesteld. Als er in de Monumenta een topografische plaatsnaam moet worden verklaard, is dit gebeurd op basis van literatuuronderzoek en het gebruik van oude kronieken. Ik zal dit proberen uitleggen aan de hand van twee voorbeelden uit de Monumenta. De eerste is het Diploom van de Duitse keizer Otto I.[3] In deze aangehaalde oorkonde bevestigt Otto I dat de bisschop Balderik van Utrecht het recht krijgt om munt te slaan. De akte is afgegeven in het Duitse Brugheim (Brüggen an der Leine). Van een primaire bron is hier geen sprake maar van een zogenaamd afschrift uit het einde van de 12e eeuw in het Liber donationum (Boek van Schenkingen) van de Utrechtse kerk. De vertaling van de topografische woorden ‘civitate Trajectensi’ met Utrecht is gebasseerd op Heda, Historia ecclesiæ Ultrajectensis (1514), Van Mieris, Groot Charterboek der Graaven van Holland, Zeeland en de Heeren van Vriesland (1753), Johannes a Leydis, Hollandse kroniek (1490) (vermeerdering van het boek van Johannes de Beke, Chronographia (1340). Dit zijn allemaal kronieken die zijn opgesteld in verschillenden tijden en met verschillende doelen. Het tweede voorbeeld dat ik wil aanhalen is een oorkonde van Hludowicus (Lodewijk de Duitser), die op 18 mei 854 de kerk van Utrecht bevestigd in de immuniteit zoals deze is afgegeven door Hludovicus Pius (Lodewijk de Vrome).[4] Ook dit Diploom is geen primaire bron. Ze komt als oudste afschrift voor in het Cartularium Traiectensis Tiberius Cotton, British Museum London (einde 11e eeuw), als afschrift in het Liber donationum van het einde van de 12e eeuw. In Bondams Codex (1555) Liber catenatus (15de eeuw) Utrechts Cartularium in Hannover (14de eeuw), Utrechter Cartularium in Leiden (15de eeuw). Als literatuur gebruikt Theodor Sickel: Ioannis a Leida Chronica, Franciscus Sweertius Rerum Belgicarum Annales (1620), Fumerius Historica episcoporum Ultraiectensium (1612), Miraeus Donationum Belgica (1723-48) editie Johannes Foppens, Heda Historia episcoporum Ultraiectensium editie Buchelius (1643), Van Mieris Groot Charterboek, Hubert van Asch van Wijk, Handelsverkeer van Utrecht (1838-’46), Samuel Muller het oudste cartularium van het Sticht Utrecht (1891), etc. De vertaling of interpetatie van de woorden Veteris Traiecti wordt hier ook vertaald met Utrecht. Veteris betekent oud. De oorkonde spreekt van bisschop Hungerus van veteris Traiecti (oud Traiectum). Een term die eigenlijk pas gebruikt wordt als de bisschoppen zijn vertrokken uit Traiectum.[5]

In deze twee Diplomen komt de naam veteris Traiecti of civitas Traiectensis voor. In beide gevallen wordt het vertaald met Utrecht. Het is duidelijk dat het deze historici vooral te doen was om het namenbestand. Alle literatuur die wordt aangehaald waarin Traiectum is vertaald met Utrecht wordt hiervoor gebruikt. En daarmee lijkt voor hen de kous af. De inleidende tekst voor het regest van de oorkonde krijgt hiermee een andere betekenis. Als er Traiectum in de oorkonde staat geschreven en het blijkt overduidelijk om Maastricht te handelen, schrijft men in het regest alsnog Utrecht. Dit schept overduidelijk verwarring. Om maar niet te spreken voor de luie historicus die zich niet verdiept en alleen snel de regesten leest en vervolgens zijn oordeel klaar heeft. Deze twee voorbeelden zijn niet opzichzelfstaand maar zo is de gehele Monumenta opgebouwd. Hiermee zeg ik niet dat de wijze van werken en onderbouwen van de Monumenta foutief is. Men moet in ogenschouw nemen dat men tijdens het opstellen van de Monumenta destijds zo te werk ging en dit niet altijd houdbaar is. De onderzoeker moet weten uit welke tijd de literatuur die is gebruikt afkomstig is en ook waarvoor ze heeft gediend. Dit geldt ook voor de oorkonden en diplomas of annalen. Of het nu een primaire of een secundaire bron betreft, wie heeft ze geschreven en met welk doel of welke opdracht. Het begrip ‘Fake News’ mag tegenwoordig een hip woord zijn, maar ze is van alle tijden. Dat bewijst de wijze waarop de schrijvende middeleeuwer omging met de berichten die hij in opdracht moest opstellen en vervaardigen.

De kroniekschrijvers hebben met hun interpretaties en zuivering van teksten soms titulatuur en rechten aan plaatsen gegeven die ze nooit hebben bezeten. Tegenwoordig wordt door archeologen en onderzoekers snel gegrepen naar de woorden als ‘machtscentra’ en ‘elite’ om hun onderzoek kracht bij te zetten en dat wat ze doen heel belangrijk is. De schoorsteen moet immers ook bij hen branden. Ook hebben ze moeite om de juiste plaats of herkomst te bepalen in de geschiedenis. Ik heb me regelmatig afgevraagd of geïnvesteerd geld in een onderzoek, de waarheidsbevinding van zo’n onderzoek in de weg staat. Maar het lijkt er inderdaad op dat als er veel geld wordt geïnvesteerd en er een zoektocht plaatsvindt naar bijvoorbeeld een Vroegmiddeleeuws ‘Dorestad’ bij Wijk bij Duurstede, dat er ook een Dorestad zal worden gevonden en ontdekt of een Merovingische kerk in Utrecht, ook al is daarvoor geen bewijs gevonden en moeten valse muntjes die her en der onder het Domplein van Utrecht zijn gevonden voor het bewijs van een kerk zorgen. Men veegt alles bij elkaar en noemt het een muntschat. De werkelijkheid wordt soms behoorlijk verbogen. Er worden gebeurtenissen met elkaar verbonden, die niets met elkaar te maken hebben. Met woorden als ‘waarschijnlijk’ en ‘mogelijk dat’, wordt er in Utrecht een zo goed als het kan, een samenhangend verhaal gecreëerd. Toponiemen als Wiltenburg worden zo verhaspelt en verknipt dat ze uiteindelijk in een onderzoek lijken te passen. De noodzaak is daarom dat binnen een onderzoek de originele namen worden gehanteerd. Een interpretatie kan cursief tussen parenthesen worden gezet. In dit onderzoek wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de originele namen van personen en ook van de plaatsen, steden, streken, landen. De grootste fout is om een naam te interpreteren om het leesbaar en begrijpend te maken voor de lezer. De Reformatorische-Humanistische schrijvers van de 17de eeuw waren hier een kei in. Interpreteren en publiceren waarna het een moeras werd waaruit men nauwelijks nog kon ontsnappen. Een interpretatiefout is hierdoor al snel gemaakt, omdat de lezer ook weer interpreteert. Hierbij houd ik rekening met de periode waarin de namen voorkomen en hoe ze werden geschreven. Een voorbeeld hiervan is de eerste aartsbisschop van Utrecht. Men heeft ergens in de loop der tijd na bisschop Baldericus (Balderik van Cleve)[6] (897-975) aangenomen dat Willibrord aartsbisschop van Utrecht was in het land van de Friezen. Maar in werkelijkheid was hij geen aartsbisschop van Utrecht, en ook niet van Traiectum. Hij was door de paus Sergius gewijd als aartsbisschop van de Fresones, maar niet door hem (de paus) verbonden aan een bisdom.[7] Deze Fresonen woonden zowel beneden de Maas tot aan Zeeland, in het Zwin, in Teisterband en de Betuwe, als ook boven de Maas tot in het gebied aan de Elbe bij Hamburg. Willibrord heeft ze echt niet allemaal opgezocht en hij is ook niet overal geweest. Dit is een uitgestrekt gebied waarover men niet zondermeer kan zeggen waar Willibrord heeft gepredikt. Het valt in de lijn der verwachting dat Willibrord heeft gepredikt in het gebied dat na de Frankische-Fresonse Oorlog aan Frankia was toegevoegd. Het gebied van de Batua en Toxandrië bezaten de Franken al. Het gebied van Fresia aan de kust (Zeeland) nog niet. Het is bekend dat Willibrord op Walachria (Walcheren) een aantal tempels heeft vernietigd. De Gentse of Vlaamse abdijen hebben ook in het Zeeuwse gebied in de 11e eeuw gekolonialiseerd en gemissioneerd. De Sint-Baafs en de Sint-Servaas stonden onderling met elkaar in contact.


[1] Een condominium is een staat van een gedeelde souvereiniteit. Als staatsvorm zijn condominia een zeldzaam fenomeen en over het algemeen zeer instabiel. Het grootste probleem doet zich voor als er conflicten zijn tussen de twee souvereine heren. [2] Bekijk de beelden met de afgehakte hoofden in de nissen en voormalige altaren van de Utrechtse Domkerk. Ze zijn met grof- en ideologisch geweld zonder enig historisch besef kapot gemaakt. Fundamentalisten uit Protestantse of Nederlands Gereformeerde hoek die met hun nieuwe indoctrine de Rooms-katholieke indoctrine bestreden door hun beelden te vernietigen. [3] MGH Diplomata [Urkunden] (DD OI), Die Urkunden der Deutschen Könige und Kaiser, Kaiserurkunden, pp. 94-95. Herausgegeben von der Gesellschaft für Ältere Deutsche Geschichtkunde, Hannover, 1879-1184 [4] British Museum London, Cotton Ms Tiberius C I fol.31 Cartularium Radbod afgeschreven rond 1100-1130 door Hand A. in het klooster van Egmond - MGH Diplomata [Urkunden] (DD LD), nº 68, pp. 95-96 [5] British Museum London, Cotton Ms Tiberius C I fol.31 Cartularium Radbod afgeschreven rond 1100-1130 door Hand A. in het klooster van Egmond - MGH Diplomata [Urkunden] (DD LD), nº 68, pp. 95-96 […] Hungerius veteris Traiecti ecclesie epscopus, que est constructa in honore sancti Martini confessoris et aliorum sanctorum […] De oorkonde met datum 854 is opgemaakt in de 12de eeuw. In 858 zou bisschop Hungerus zijn gevlucht voor het geweld. Dat is vier jaar na de datum van deze immuniteitsoorkonde. Dit is wederom een bewijs dat er is gerotzooid met de oorkonden. [6] Baldericus van Cleve was bisschop van Utrecht van 917/918 tot zijn dood 27 december 975. [7] Reinhold Rau, Bonifatii Epistula, in Freiherr vom Stein – Gedächtnisausgabe: Bonifatii Epistulae, Willibald Vita Bonifatii, Darmstadt 2011, (pp. 338 – 342) (Brief 109) In de brief aan paus Stephanus II schrijft Bonifacius in 753 de paus over het bisdom Traiectum. Over de bisschop van Keulen die aanspraak wil maken op de kerk die Willibrord heeft herbouwd.

31 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page