top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

Emporium Dorestade

Sinds de opgravingen in Wijk bij Duurstede heeft men er alles aan gedaan om de zaak kloppend te krijgen. Maar de leidinggevende archeoloog Wim van Es verklaarde in april 1978 in een speciaal nummer van Spiegel historiael[1] over Dorestad:

Het begin van onze opgraving in 1967 was niet het begin van het onderzoek naar Dorestad. Dat had toen al een lange voorgeschiedenis. In feite is het gebied rondom Wijk bij Duurstede een van de oudste oefenterreinen van de Nederlandse archeologie geweest. De naam Dorestad heeft altijd een grote aantrekkingskracht bezeten. Men kwam die tegen in geschriften van vroegmiddeleeuwse geschiedschrijvers en op munten. Dorestad was altijd een begrip gebleven. Over de plek, waar het gelegen had, is weleens gediscussieerd, maar al vroeg in de negentiende eeuw waren vele geleerden ervan overtuigd dat men het bij Wijk bij Duurstede zoeken moest. Voor de plaatselijke traditie schijnt dat ook nooit een punt geweest te zijn. In de naam van het bij Wijk gelegen dertiende eeuwse kasteel Duurstede (Duyrstede) leefde de naam van de oude handelsplaats volgens de geleerden voort.”[2]

Dorestade bij Wijk-bij-Duurstede

Wim van Es laat zien dat de naam van tevoren is bedacht, dat niemand er een bezwaar tegen had en de titel wel lekker klinkt. De geleerden waarover hij spreekt zijn de verschillende historieschrijvers uit de negentiende eeuw, die hun bronnen uit de voorafgaande eeuwen haalden van andere historieschrijvers. Nu moesten er nog in deze tijd bewijzen worden gevonden. Wim van Es zegt vervolgens: “Sinds kort echter heeft Delahaye in enkele geschriften kritiek op deze opvatting geuit. Het kan geen kwaad erop te wijzen dat een strikt bewijs ten dezen door de opgravingen nooit geleverd is. Dit soort van kwesties, die de identificatie van historisch overgeleverde plaatsen betreffen, zijn met archeologische middelen alleen ook vaak moeilijk op te lossen. Het valt immers nauwelijks te verwachten dat wij nog eens een bord met de tekst ‘hier lag Dorestad’ zullen opdelven”.[3] Dit siert Wim van Es en hij weet dat de opgravingen in Wijk bij Duurstede niet de zaken hebben prijsgegeven om het te kunnen verbinden met het oude Dorestade. Dat dit toch is gebeurd zegt meer over de sfeer waarin er is opgegraven, de haast en het van tevoren al vast laten staan dat het hier Dorestade. In 2009 zegt Annemarieke Willemsen, conservator van het Rijksmuseum van Oudheden bij de tentoonstelling “Dorestad. Wereldstad in de Middeleeuwen”: “Er zijn geen sporen gevonden van plunderingen door de Vikingen”. Deze constatering is radicaal het tegengestelde van de vele schriftelijke meldingen van de herhaaldelijke plunderingen en het in brand zetten van Dorestade door de Denen. Zonder nu verder in te gaan op de voor en tegens van vele anderen wil ik mijn eigen weg hierin bewandelen en laten zien dat de zaak Dorestado nog steeds een ‘Cold Case’ is. De publicaties die er zijn gemaakt over Dorestade zijn bij benadering allemaal hetzelfde. Bijna alles is onbekend, vermoedelijk of waarschijnlijk. Maar dat Wijk bij Duurstede het voormalige Dorestade is, wordt eigenlijk in geen enkele publicatie in twijfel getrokken. Er wordt vanzelfsprekend vanuit gegaan dat het Dorestade was.[4] Ook Dorestade en Wijk bij Duurstede zijn net als Utrecht het land der waarschijnlijkheden binnen getreden. Zelfs de internationale schrijvers nemen het graag voor waaraan, waarna het allemaal een eigen leven is gaan leiden.

Wat zeggen de Kroniekschrijvers uit de 12e- en 13e-eeuw

Allereerst wil ik terug naar de oudste kroniekschrijvers en wat deze hierover te melden hebben. Johannes de Beke schrijft: “XXVII. Van Hungherus den xi biscop. Na des bisscops Ludgerus doot wart ghecoren die elfte bisscop tot Utrecht ende hiet Hungherus, een wijs man, vreedsam, milde ende redelic van leven. In dien tiden, als in den jaer ons Heren viii' ende Lvi, quamen die Denen ende die Normans mit horen scepen in Hollant, daer si al te groot een scip- heer brochten, ende mit groter wreethede destrueerden si Duersteden, die meeste stad van allen desen lande, daer lv (55) prochiekerken in waren, also men seit”. Johannes de Leydis[5] wordt herhaaldelijk aangehaald door Gerard van Loon.[6] Deze verwijst in zijn bronnen veelal naar de valse Rijm Kroniek van Klaas Kolijn. Via het gebruik van deze kroniek, laat hij de “Noormannen” via Egmond het land binnen varen. Hij gebruikt ook afwisselend de Kroniek van Johannes de Leydis voor zijn verhaal.[7] Van Loon zegt dat de “Noormannen” langs de ‘met de zee in verband staande’ West-Friese meren, naar de haven van Egmond voeren. De Denen hebben bij verrassing Antwerpen in de as gelegd, als ook Witlam of Wiltland. Dit is een koophaven aan de mond van de Maas op het eiland Goeree bij de Oostduinen. Hier zouden volgens schippers merkwaardige zware steenbrokken en andere overblijfselen van een zeer oude verwoeste stad of haven gevonden worden. Deze is door de zee opgeslokt. De oude stuurlieden noemden dit ‘Oude Wereld’.[8] De Vikingen zeilden vervolgens de Waal op en verwoesten opnieuw Duurstede. De kroniek van Johannes de Leydis is bewerkt door Anthonius Matthaeus in 1692.[9] Matthaeus zegt: “Dorestadum civitatem, quae nunc Wyck dicitur, in qua erant quinquaginta duae ecclesiae Dei”. De stad Dorestadum die nu Wyck wordt genoemd, bezit 52 kerken. De Kroniek van Johannes de Leydis is samengesteld uit een latere vermeerderde kroniek van Johannes de Beke.[10] De Rijm Kroniek van Melis Stoke (1235-1305) in een uitgave van Balthazar Huydecoper (1695-1778)[11] heeft een groot aantal aantekeningen gemaakt door Huydecoper zelf. Volgens hem houden Beka, Johannes de Leydis (uitgave Matthaeus) gebruikt door Van Loon, dat ze allen en niemand uitgezonderd Duurstede, voor Wijk te Duurstede houden. Volgens Huydecoper is deze dwaling al zeer oud. Maar ik meen bij Johannes de Beka helemaal geen Wijk bij Duurstede te lezen. Hetzelfde geldt voor Johannes de Leydis. Het is Gerard van Loon die met zijn gebruik van de Rijmkroniek van Klaas Kolijn behoorlijk het riet in vaart en hierdoor het zicht behoorlijk kwijt is. Arnoldus Buchelius schrijft in zijn versie van Heda[12]: ‘dat de onzen, vanwege Durstado, veel fabelen hebben ontleend uit de Pseudo Marcellinus. Want daar zijn meer Kakolijns geweest dan de onze die grovelijk liegt’.

De vervalste Rijmkroniek uit 1157

De Rijmkroniek van Klaas Kolijn of Nicolai Colini uit het klooster Hegmont of Hegmunde zou kort na 1157 zijn geschreven. Deze kroniek gold in de 18e-eeuw als de oudste en meest betrouwbare bron voor de geschiedenis van het Graafschap Holland. Hiermee had deze kroniek een zeer grote invloed op de geschiedschrijving van toen. Balthazar Huydecoper kwam in 1772 achter de ware feiten van de Kroniek en ontdekte dat het een namaak was die in het Vroegmiddelnederlands was geschreven. Wat was er aan de hand? Cornelis van Alkemade (1654-1737) was de uitgever van de Rijmkroniek van Melis Stoke. Hij had de Kroniek van Kolijn gekocht van Reinier de Graaf junior (1674-1717). Van Alkemade beschouwde de kroniek als echt en dateerde deze dan ook in de tweede helft van de twaalfde eeuw. Huydecoper beschouwde de kroniek als een vervalsing omdat het taal- en woordgebruik niet overeenkomt met het Middelnederlands van de twaalfde eeuw. Hij geeft aan het taalgebruik uit de Rijmkroniek van Klaas Kolijn zelfs een bijnaam: Kakolijns. Een andere reden om te twijfelen aan de echtheid was dat er geen origineel bestond maar alleen afschriften. De Kroniek van Klaas Kolijn bevatte gegevens die niet in de Kroniek van Melis Stoke staan. Balthazar Huydecoper dacht in eerste instantie dat de geleerde Cornelis van Alkemade zelf de vervalser was. Frans van Mieris de Jonge (1689-1763) zei dat Hendrik Graham de vervalser zou zijn. Pas veel later werd door Hendrik van Wijn (1740-1831), Reinier de Graaf jr. als de vervalser van de kroniek aangemerkt. De Graaf had het manuscript van de Rijmkroniek voor veel geld verkocht aan de geleerde Cornelis van Alkemade. Door deze opheldering werden Van Alkemade en Graham vrijgepleit van bedrog en hun naam gezuiverd. Gerard van Loon (1683-1758), ‘de historicus des Vaderlands’ bracht de Rijmkroniek van Klaas Kolijn in z’n geheel uit.[13] De Rijmkroniek van Kolijn is ook verkocht aan de gerenommeerde Deventer Kroniekschrijver Gerhardus Dumbar en neemt de inhoud van de Rijmkroniek van Kolijn over in zijn Analecta.[14]

De ontdekking van Huydecoper (1772)

Huydecoper schrijft: “Dat Dorestadus een voorname handelsplaats geweest is, wordt van niemand in twijfel getrokken. Maar dat men het toepast op Wijk te Duurstede, schijnt vreemd; en het geeft er blijk van dat men nooit genoeg acht heeft gegeven, noch op de gelegenheid deze stad, noch op de gesteldheid van de Rijntak die voor vele eeuwen bij Katwijk in zee liep. En langs welke de Noormannen, met talrijke vlooten naar Duurstede, en dan ook de Koopvaardijschepen van daar, af en aan, zouden gevaaren hebben, en zulks door de Stad Utrecht heen, maar deze stad heeft nooit de aandoening of lust gehad om de handel aan zich te trekken’.[15] Huydecoper zegt verder dat Gerard van Loon hiervoor zelf het bewijs heeft geschreven, waarmee hij zijn eigen schrijverij over Duurstede tegenspreekt.

Huydecoper zegt dat het in 834, 835 en 836 volstrekt onmogelijk was dat de Denen met hun zeeschepen de waterloze Rijnkil zouden zijn opgevaren en wel tot Duurstede (Wijk bij Duurstede) toe. In de Annalen van Sint Bertijns leest men in 834 dat: “Northmanni venientes in Frisiam, aliquam partem ex illa devastarunt, et inde per vetus trajectum ad emporium, quod vocatur Dorestadus, homines quosdam occoderunt, quosdam capivatos abduxerunt, partemque ejus igni cremaverunt”.

De geschiedschrijver vat deze tekst op als vreemd, omdat ze zou aangeven dat ze Denen door Utrecht naar Duurstede (Wijk bij Duurstede) voeren. Maar dat staat er niet, SIC! Van Utrecht als vetus traiectum is nooit sprake. Als er Utrecht wordt gelezen in plaats van Maastricht ontstaat er een geheel andere situatie. De schepen vanaf zee kwamen naar de zeehaven van Dorestade via de monding van van het Helinium. Maar dit brede zeegat had veel zandbanken. De beste route was via Grevelingen, door de Bordine en dan over de (Oude) Maas, of de Merwede. Of via de diepe en brede Waal naar de Rijn. De oversteek tussen Zwijndrecht en Dordrecht was een belangrijk punt. Sinds Arnoldus Buchel in zijn publicatie van Heda het woord Vetus Trajectum met Utrecht verbindt, is dit een gewoonte geworden.

Het vetus Trajectum heeft in dit geval dus niets met Utrecht te maken. Huydecoper stelt vast dat de Jaarboeken van Sint Bertijns, doordat ze zijn vermeerderd er fouten kunnen zijn ontstaan. In deze situatie is het de enige keer dat er sprake is van een reis via vetus traiectum naar het emporium Dorestade. Daarvoor en daarna is deze situatie altijd omgekeerd en vaart men van Dorestade naar Vetus Traiectum. Zoals Alquinus al schrijft:

Ga in een volle vaart over het zeeoppervlak, zet koers naar de machtige mondingen van de Ostia piscosi flabris pete fortia Rheni (machtige visrijke mondingen van de Rijn), op de wind, waarbij je binnengaat daar waar de branding met razende golven ronddraait. Laat je voorsteven leiden aan een enorm sleeptouw, om te voorkomen dat je schip achteruit wordt gesleurd”.[16]

De Ostia Rheni is het Helinium, de Maasmonding van Grevelingen en het Breeheel of Briel, het Haringvliet, waarin het water van de Rijn, via de diepe Waal naar het Merwede in deze monding stroomde. Ook het water van de Maas, dat zich een weg baant naar de Noordzee. Via de Maas, de Oude Maas, de Merwede komt het ook uit in deze monding. Het water van de Noordzee zorgde ervoor dat de golven werden opgestuwd en zeer hoog in deze smalle trechter kwamen. Door het klotsen tegen de oeverwal ontstonden grote draaikolken. Tijdens de getijden of een sterke wind kon een schip niet zondermeer zonder hulp de rivier op varen. Het moest aan een enorm lang sleeptouw worden vastgemaakt om het via de oever binnen te halen. Het water van de Rijn naar de Oude Rijn en de Lek komen niet voor deze situatie in aanmerking. De Oude Rijn was simpelweg te ondiep zoniet op sommige delen volledig verzand. Hier konden de grote zeeschepen van de Vikingen die zeker een diepgang van een meter hadden, niet naar binnen varen. Dat konden ze wel over de Waal naar de Rijn en over de Maas. De ondiepe rivieren waren hiervoor niet geschikt. De Fresen (Friese) Kogge had een veel mindere diepgang, van ongeveer een halve meter. Hierdoor waren ze veel flexibeler en wentbaarder. Ze konden zodoende ook aan de vikingen ontkomen of hen bestoken. Via deze monding kwam je regelrecht in Dorestado en Dorestade aan.

[1] W.A. van Es, Spiegel historiael, april 1978, pp. 196 – 204 / Es, W.A., van & Hessing, W.A..M., (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nedrland, Van Trajectum tot Dorestad, 50 v. C. – 900 n.C., R.O.B. – Matrijs, Utrecht, 1994 / Van Dorestad naar Wijk bij Duurstede, Abcoude – Amsterdam, 1998, Dorestad, een wereldstad in de Middeleeuwen, Zutphen, 2009 / Es, W.A. van, Van Dorestad, een vroege handelsstad van korte duur, in: Sarfatij, H., Verborden steden, Stadsarcheologie in Nederland, Amsterdam, 1990, p. 59. / Es, W.A. van, Gedachten over Dorestads functie in: Westerheen, 29-2 april 1980, p. 182. [2] W.A. van Es, De ontwikkeling van het onderzoek, Spiegel historiael, 1978, pp. 196 - 197 [3] W.A. van Es, De ontwikkeling van het onderzoek, Spiegel historiael, 1978, p. 198 [4] Vlg. Ad Maas, Dorestad, een Wereldstad? Wishful thinking van het RMO in Leiden? in: SEMafoor jaargang 10 nr. 3, augustus 2009, pp. 11 - 22 [5] Anthonius Matthaeus, Johannes de Leydis, Chronicon Egmundanum seu Annales regalium abbatum Egmundensium auctore fr. Johanne de Leydis ordinis Praedicatorum Harlemi. Acceduntpraeter Theodorici a Leydis breviculos Leonis monachi Egmundensis breviculi majores... Eruit hactenus latitantes, collegit, & primus edidit adjectis observationibus Antonius Matthaeus, juris in ... Academia Lugduno-Batava antecessor Leiden, 1692 [6] Gerard van Loon, Aloude Hollandsche histori der keyzeren, koningen, hertogen en graaven: welken sedert de komst der Batavieren in het thans genaamde Holland, tot de herstelling van 's Graaven Florents den eerstens zoon, aldaar het hooggebied gehad hebben, Volume 2, ’s Gravenhage, 1734 [7] Johannes de Leydis. Chronic Liber V, cap. 32. “Moverunt etiam Dani castra sua & exercitum ad villam magnam, non longe a Trajecto situatam, Dorestadum nomine ... vastaverunt ... deinde applicuerunt ad Hollandiam. Chron. De Nortman Gestis ad anno, 837. Northmanni in insula, quae Walacria dicitur, multos trucidaverunt, & aliquandiu inibi commorantes, censu exacto Dorestadum pervenerunt, & tributa similiter exegerunt.” [8] Vlg. Gerard van Loon, Aloude Hollandsche histori der keyzeren, koningen, hertogen en graaven [...], p 63, noot 5 “Bericht der Burgemeester en Vroedschap der Stad Vlaardinge tegen de Haringkopers te Rotterdam. Fol. 4.: Daer het integendeel/ niet te praesumeren is/ dat Vlaerdinge/ indien dat gelegen was geweest omtrent Goerree/ aan de oostduynen aen het strant/ of nu in zee/ op een plaats/ die men de Oude Weerelt noemt”. [9] Matthaeus, A., Johannes de Leydis, Chronicon Egmundanum seu Annales regalium abbatum Egmundensium auctore fr. Johanne de Leydis ordinis Praedicatorum Harlemi. Acceduntpraeter Theodorici a Leydis breviculos Leonis monachi Egmundensis breviculi majores... Eruit hactenus latitantes, collegit, & primus edidit adjectis observationibus Antonius Matthaeus, juris in ... Academia Lugduno-Batava antecessor Leiden, 1692, p. 5. [10] Bruch, H., Johannes de Beke, Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, ’s Gravenhage, 1982, p. VIII – IX. [11] Balthazar Huydecoper, Rijmkronijk van Melis Stoke met historie, oudheid en taalkundige Aanmerkingen door Balthazar Huydecoper: Volume 1, Leiden, 1772. [12] Arnoldo Buchelio, De episcopis Ultraiectinis Ioannes de Beka canonicus Ultrajectinus, et Wilhelmus Heda praepositus Arnhemensis, recogniti et notis historicis illustrati ab Arn. Buchelio ... Accedunt Lamb. Hortensii Montfortii Secessionum Ultraiectinarum libri, et Siffridi Petri Frisij appendix ad historiam Ultraiectinam: Historia episcoporum Vltraiectensium, auctore Vvilhelmo Heda præposito Arnhemensi, levita & canonico Ultrajectino, notis illustrata ab Arnoldo Buchelio, Utrecht, 1642, p. 46 noot c. [13] Gerard van Loon, Geschicht-historiaal Rym, of Rymchronyk van den Heer Klaas Kolyn, Benedictiner Monik der Abtdye te Egmont; beginnende met den Simberschen Vloed, en eyndigende met de dood van Graaf Dirk, Vader van Florents den III, graaf van Holland , In 't jaar elfhonderdzesenvyftig voorgevallen.- Zynde voords nog met de noodige zoo Taal- als Historikundige Aantekeningen opgehelderd, en met eenen Bladwyzer der Oude Nederduytsche Woorden verrykt ('s Gravenhage, Pieter de Hondt, 1745) Het titelvignet van de Leidse graveur François van Bleyswyck (1671-1746) is een - onbedoeld symbolische - allegorische voorstelling van de vergankelijkheid van al wat geschreven is. [14] Gerhard Dumbar, Rijmkroniek van Broeder Klaas Kolijn, getiteld: Rym-Kronyk, Van ouds genaemt 't Geschichte Historiael-Rym der eerste Graven van Holland, van Broeder Klaas Kolyn, Monnik van Egmond, geschreven omtrent het jaer mclxx. Ook aangeduid als: Dat geschichte historiaal-rijm der graeven", in: Gerhard Dumbar, Analecta seu Vetera aliquot scripta inedita ab ipso publici juris facta (Deventer: Johannes van Wijk, 1719-1721; 3 dln.). De Rijmkroniek is opgenomen in het eerste deel uit 1719 [15] Balthazar Huydecoper, Rijmkronijk van Melis Stoke met historie, oudheid en taalkundige Aanmerkingen door Balthazar Huydecoper: Volume 1, Leiden, 1772, p. 193. [16] Alquinus, carmina IV, Ad Amico Poetae, inL Monumenta Germaniae Historia, Poetae Latini Aevi carolini 1, E. Duemler (red.), Berlijn, 1881, pp. 220 – 222.

99 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page