top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

Het Lege Land


In het artikel over het ontstaan van de Utrechtse vervalsingen werd beschreven hoe in het noorden en westen van Frisia de machtsstrijd was begonnen over het grondbezit. Let wel dat Frisia iets anders was dan de huidige provincie Friesland. Haar zuidelijke grens was zeer vaag beschreven en veranderde door het water voortdurend. Zeker nadat de mens had ingegrepen door het veen af te steken klinkt het land sneller in en vergrootte dit de kans op overstromingen. De gehele geografie van het land en in het speciaal haar eilanden en rivieren verschillen totaal met het hedendaagse landschap. De bevolking bewoonde voornamelijk de duinen en hun kunstmatige opgeworpen heuvels die we kennen als warf/werft/wierde zoals de Halligen in het Duitse deel van de waddenzee. Ik gebruik hier bewust het woord terp niet omdat dit een variant is van het woord thorp dat dorp betekent. Het Groningse en Oost-Friese wierde en warft betekent opgeworpen woonheuvel. Om een indruk te krijgen hoe het gebied er uit heeft gezien, zou je kunnen zeggen dat het gebied van de Halligen, een groep eilandjes in het noordelijke deel van de Duitse Waddenzee dichter bij het oorspronkelijke komt dan het huidige bepolderde Friesland. Het betreft eilandjes die niet worden beschermd door dijken en daarom bij hoge vloed onderlopen. Op de kwelders ofwel ziltige graslanden vindt veeteelt plaats. De naam hallig wordt in het algemeen gebruikt voor verhoogde wierden in buitendijkse gebieden. Dit soort wierden kwam men ook in Groningen in de Noorderpolder en Oude Ruigezandsterpolder voor. Vijf van deze halligen zijn tegenwoordig nog permanent bewoond. Om toch droge voeten te houden werpt de mens steeds heuvels op die ze warft of werft noemen.


Het gebied strekte zich langs de kust uit van de wateren bij het Zwin in Vlaanderen tot aan Oostfriesland.


Aan wie behoorde wat toe. De grote gebieden waren vooral leeg. Er was weinig bewoning. In het zuidelijke gebied dat al wat langer tot het Frankenrijk behoorde, bestond de bewoning voornamelijk op de oeverwallen en op de hoger gelegen duinen. Stedelijke bewoning kende men er tot zover bekend niet. De enige plaats van betekenis was Dorestade. Een zeehaven aan de riviermondingen van de Rijn en Maas. Dorestade was door Pippinus (Pepijn van Herstal) veroverd op de Fresonen. Dit gebied (nu Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden) behoorde daarna tot het Frankische Frisia. Dorestade verdween rond het midden van de 9e eeuw.[1]

Het gebied boven Kinhem (Kennemerland) en Texel en wat nu de provincies Friesland en Groningen zijn, bleven van de Frisi. Van stedelijke bewoning was nog geen sprake. De plek die we nu Utrecht noemen bestond nog niet. Van deze plaats kennen wij de naam vanuit de laat-romeinse tijd niet. We weten vanuit de archeologie dat de bewoning na 275 ophield te bestaan. De Romeinen trokken weg, de gebouwen en het fort raakten in verval en water en rivierklei overspoelde de ruïnes.

De conventionele geschiedschrijving van de 17de -eeuwse Kroniekschrijvers en veel auteurs die hen volgden tot aan Samuel Muller toe hebben echter van de plaats Utrecht een hele oude stad gemaakt. Haar naam Traiectum zou ze hebben ontvangen in de Romeinse tijd. Hiervoor is ons geen enkel bewijs overgeleverd. In 1929 werden twee grote en drie kleinere stukken zandsteen gevonden, die werden gebruikt als afdekking van een middeleeuws graf. Op de stenen stonden inscripties. Om dit te ontcijferen werd de hulp van conservator Carl Wilhelm Volgraff ingeroepen. Hij ontcijferde 20 keer de naam Albiobola. De inscripties werden niet naar tevredenheid verklaard volgens de conventionele historici. Utrecht was immers Traiectum.[2] De ideeën van Volgraff werden weggehoond. In de 17de eeuw gisten de kroniekschrijvers ook naar de naam Antonini. Maar ook deze naam is niet meer dan een hersenspinsel van schrijvers uit de Nederlandse Gouden Eeuw. Traiectum of Triecto zou het moeten zijn zo zeggen de conventionele historici. Maar uit wat blijkt dat we hier geografisch te maken hebben met het Romeinse Traiecto? Een oversteek, een doorwaadbare plaats naar wat? Het fort was aangelegd ter hoogte van een nieuwe ontstane meander die door de Rijn was uitgesleten. Vanuit het oudere Romeinse fort Fectio (Vechten) kon de nieuwe meander in de Rijn niet goed overzien en bewaakt worden. Daarom werd er een nieuwe versterking aangelegd ter hoogte van het huidige Domplein in Utrecht waarvan wij de naam niet kennen. Geen Albiobola, geen Antonini en ook geen Triecto of Traiectum.

Tot aan de periode van bisschop Adelbold aan het begin van de 11de eeuw is er geen sprake van de bouw van een kathedraal. Ook de archeologie heeft geen oudere kathedraal kunnen aantonen. Men spreekt het vermoeden uit dat de kathedraal die door bisschop Balderik zou zijn herbouwd, geheel is afgebroken en verdwenen. En de kathedraal of kerk van Willibrord, die zou van hout zijn geweest luidt het hedendaags decreet en daarom wordt er niets teruggevonden. Maar het feit wil dat er nog geen bisschopsstoel in dit Fresonse gebied stond. Het gebied was voornamelijk leeg. De natuur en de elementen hadden er vrij spel. Dat toont de geologie in de grondlagen ook aan. De romeinse laag ligt bedekt onder een laag sediment.


Een Arabische reisverslag uit de 13de-eeuw schetst duidelijk hoe het gebied van Utrecht eruit heeft gezien. Al-Qazwini schrijft hierover het volgende;

Îtraht, dit is een grote stad in het land van de Franken liggend in een uitgestrekt territorium. Hun land is een sebcha[3], waarop geen zaad of planten willen gedijen. De bewoners voorzien in hun levensonderhoud dat komt van hun vee, dat hen melk en wol geeft.[4] In hun land is er geen hout dat ze kunnen gebruiken om een vuur te stoken. In plaats daarvan gebruiken ze een soort leem (turf) dat ze gebruiken om te branden. Dit gebeurt op de volgende manier: In de zomer wanneer het water zich heeft teruggetrokken en het opgedroogd is, gaat men naar hun weiden om daar het leem met bijlen in een rechthoekige vorm te snijden. Iedereen snijdt zo veel als dat ze wil gebruiken. Ze leggen het in de zon om te drogen. Daardoor wordt het zeer licht. Ontsteekt men een vuur in dit leem dan ontstaat er een groot vuur met een machtige gloed zoals het vuur dat men verkrijgt met een blaasbalg bij glasbranden. Is het stuk verbrandt dan laat het geen kool achter maar as’.[5]

Het andere Traiectum ofwel voormalig Maastricht is door onze geschiedschrijving eigenlijk de vergetelheid ingedrukt. Het werd of verschillende wijzes geschreven. Op munten komt het voor als Triecto, op perkament en papier als Traiecto, Traiectum, du Treht, Trieht, Trecht. De naam Masetricht komt pas vanaf 1051 voor.

Het bestond als oversteekplaats door middel van een burg in de Laat-Romeinse tijd. Het bood onderdak aan de bisschoppen van Tongeren die er hun kerk, kathedraal en klooster hadden. Het was versteend en gefundeerd op een laat-romeinse onderlaag. De bisschoppen van Tongeren werden de bisschoppen van Traiectum genoemd. Deze bisschoppen bleven met hun naam aan Traiectum verbonden tot dat de laatste bisschop Lambertus werd vermoord. De politiek van de Austrasische hofmeier Pepijn de Korte was erop gericht om de nieuw veroverde gebieden in het noorden en noordwesten onder controle te krijgen. Verschillende monniken werden op missie uitgezonden om de bewoners te bekeren maar dit had niet het gewenste resultaat. Pepijn de Korte liet daarom een bekwaam monnik uit het koninkrijk Northumbria komen. Deze werd door de paus gewijd tot aartsbisschop der Fresonen. Van Pepijn de Korte verkreeg hij een verblijfplaats en landgoederen om zijn werk te kunnen doen. In de politiek die Pepijn de Korte zich had voorgesteld heeft hij tegenwerking gekregen van de bestaande Frankische geestelijkheid. Ik zal hierover in een ander hoofdstuk verder over uitweiden. Het komt in het kort hierop neer dat Pepijn de Korte overal in zijn Rijk de bisschoppen en abten verving die het niet met hem eens waren. In sommige gevallen werden ze verbannen of zelfs vermoord. Het is bijzonder opvallend dat bisschop Lambertus van Traiectum juist in deze tijd werd vermoord en dat de bisschopszetel naar Luik werd overgebracht, zodat het Koninklijke Domein in Traiectum (Maastricht) vrijkwam.[6] De bisschoppelijke zetel (Sedes Episcopalis) van Tongeren in Traiectum werd daar opgeheven en verplaatst naar Luik.



Hoe nu verder?

In het voorgaande stuk kwam naar voren dat de periode waarin er sprake is van het verdwijnen van het oude Traiectum (Vetus Traiectum) en de oprichting/verplaatsing van het nieuwe Traiectum zeer onrustig is geweest. Tevens behoord deze periode tot de tijd waarover zeer weinig primaire bronnen bestaan. Wij zijn aangewezen op de archeologie en geologie en de nog bestaande primaire bronnen. Daarnaast ook de secundaire bronnen die echter zeer nauwkeurig moeten worden onderzocht. Alles tezamen geeft het toch een these die te verdedigen is. Men moet, wil men het begrijpen, het grotere plaatje zien en proberen te begrijpen. Alleen met losse elementen en onderdelen kom je niet tot een duidelijke these. Er moet worden uitgelegd hoe de geschiedenis is verlopen in Traiectum/ du Treht (Maastricht) in de overgang van het oude bisdom van Tongeren te Traiectum naar het missiebidsom Traiectum/ du Treht. Dit is de periode van de laat 7de-eeuw en het begin van de 8ste-eeuw. De transitie periode van het einde van de Traiectenser missiebisschoppen in Maastricht (einde 9de-eeuw). De tijdelijke overgang naar Deventer. Het overbrengen en oprichten van een nieuwe kerk, kathedraal, klooster en bisdom in du Treht/ Traiectum Utrecht (Begin van de 11de -eeuw). In een volgend artikel begin ik met de cultus van bisschop Balderik (897-975).

[1] Rau, Quellen, 116 (863) Dani mense Ianuario per Rhenum versus Coloniam navigio ascendunt, et depopulato emporio quod Dorestatus dicitur, sed et villam non modicam, ad quam Frisii confugerant, occisis multis Frisiorum negotiatoribus, et capta non modica populi multitudine, usque ad quandam insulam secus castellum Novesium perveniunt. Quibus Hlotharius ex una parte Rheni cum suis et Saxones ex alia parte adgrediuntur et usque circa Kalendas Aprilis consident. Unde idem Dani consilio Rorici, sicut accesserant, et recedunt. De Denen voeren de Rijn op tot aan Keulen nadat ze het emporium Dorestade hadden geplunderd en ook een redelijk grote villa waar de Frisi toevlucht hadden gezocht. [2] C.W. Volgraff, Albiobola, in Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde, deel 80 serie B, nr. 1 (1935) pp. 1 – 25. [3] Sebscha staat voor turfveen-achtige moerasgrond. Het is doordrenkt van het water uit de zee en daardoor zout. In drogere tijden wordt het een zoutig moeras. Vlg. Georg Jacob, Arabische Berichte von Gesandten an germanische Fürstenhöfe aus dem 9. und 10. Jahrhundert, in: V.v. Geramb und L. Mackensen (red.), Quellen zur Deutschen Vokskunde, (Berlijn, 1927), pp. 25 - 26 [4] Dit komt overeen met het gedicht (781/782) van Alcuinus van York, Carmina IV, Ad Amico Poetae, in: Duemler, E., (red.), MGH PLA, Carolini I, Berlijn, 1881, pp. 220 – 222. “Als mijn vriend Albericus je tegemoetkomt op de rivier, zeg dan haastig: gegroet bisschop, rijk aan runderen. Want prior Hadda verschaft je voor niet meer dan één nacht in Traiect, honing, pap en boter. Hijs je zeilen weg van Fresia en laat op je tocht Dorstada links liggen. Want de norse Hrotberct verschaft je echt geen vriendelijk onderdak. Een vrekkige koopman houdt nu eenmaal niet van jouw gedicht. Maar ga logeren op de kust van mijn dichtvriend Ione. Want voor vermoeide reizigers is daar zeker een rustplaats, er is groente voor de gasten en vis en brood in overvloed.” [5] Zijn eerste exemplaar is niet bewaard gebleven maar wel latere afschriften van kopiisten als Abu Abdullah al-Bakri ‘Boek van de Wegen en Koninkrijken’, ‘Kitāb al-Masālik wa'l-Mamālik’. Dit boek werd geschreven rond 1068 in Córdoba, al-Andalus. Een andere schrijver waarin ook een stad op het Nederlandse grondgebied wordt beschreven is van de Persische Abū Yahyā Zakariyā ibn Muhammad al-Qazwīnī, (1203-1283) Die rond 1262-1263 een geografische beschrijving maakte, ‘Āṯār al-belād wa aḵbār al-ʿebād’ (Monumenten van de landen en de historische tradities van hun bevolking). In deze versie Āṯāral-belād worden door hem ook steden beschreven. Qazwīnī is hiermee een belangrijke primaire bron. Hij beschreef met name een aantal plaatsen in Frankrijk, Duitsland en één in Holland. Hierin wordt Utrecht genoemd als Îtraht. Deze reisboeken worden als betrouwbaar gezien. Ze geven een nauwkeurige weergave van het landschap en de daarin liggende steden. De nieuwe bisschopsstad Utrecht ligt omringd door veen, zoutmoerassen en kwelder gebied van het oude Frisia waarop niets wil groeien. Er is geen hout van betekenis aanwezig. De mensen leven van schapenmelk en boter. De wol uit Fresia wordt gebruikt voor stoffen (lakenhandel). De Friese wol en laken wordt ook in steden als Brugge en Gent verhandeld. [6] Het Koninklijk Domein bestond uit een ‘Aula Regia’ (het woonverblijf waar de koning kon verblijven als hij in Traiectum was). De rijksabdij van Sint Servaas. De kerk van Servaas met hierin twee hoogaltaren een voor de Salvator en een voor Sint Servaas. De kathedraalkerk van Sint Marie stond op de plek van het oude Laat-Romeinse castellum. Dit castellum moet tot in de middeleeuwen zijn gebruikt door de Frankische Merovingische vorsten. De ophogingslagen buiten het castellum zijn dik en hebben tal van vondsten uit de Merovingische periode. Binnen in het castellum ontbreken deze ophogingslagen vrijwel, wat kan duiden op een continuïteit in de bewoning in het castellum door de bisschop, een lokale vorst of de koning zelf. Het castellum bleef in het landschap ook zichtbaar omdat er in de 5de- of 6de- eeuw het terrein opnieuw is omgracht.

58 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page