top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

De Rijksabdij van Sint-Servaas een gewild lucratief bezit

Bijgewerkt op: 16 mei 2020


De politieke situatie in Frankrijk, Lotharingen en Duitsland

Francia Occidentalem, Francia Media en Francia Orientalis (911-945)


Om de 10de- en 11de – eeuw beter te begrijpen is er kennis nodig van de tijd die hieraan voorafging. Met name omdat de politieke situaties erg onrustig waren. Francie occidentalem de middeleeuwse naam voor West-Francië werd gevormd en definitief gesplitst in de jaren 887/888. Het Middenrijk of Francia Media werd een speelbal als het Duché de Lorraine/ Herogtum Lothringen. Waarbij het rijk in 959 werd gedeeld in Basse-Lotharinge/ Niederlothringen en Haute-Lotharingie/ Oberlothringen. Het Francia orientalis of Oost-Francië ontstond in 843 waarbij deze naam nauwelijks werd gebruikt. De naam Duitsland of regnum Teutonicorum (rijk van de Duitssprekenden) ontwikkelde zich. In 962 liet Otto Magnus (Otto I de Grote) van het Duitse koninkrijk zich door de paus tot keizer van het Heiliges Römisches Reich (Sacro Romano Impero) kronen. Dit rijk heeft tot 1806 bestaan en was geen staat in de moderne betekenis van dit woord maar een politiek verband van wereldlijke en kerkelijke gebieden die direct en indirect aan de soevereiniteit van de Rooms-Duitse keizer viel. Hiermee was het oude Karolingische rijk opgedeeld. Het roemrijke Karoligische vorstenhuis in Oost-Francië stierf in 911 uit met de dood van Ludwig IV das Kind (Lodewijk het Kind). De enige nog in levende Karolinger was Karel de Eenvoudige (Charles III le Simple) die als koning over West-Francië (898-922) en als Hertog over Lotharingen regeerde (911-923). Volgens het Karolingische erfrecht moest er een opvolger worden gekozen. Het rivaliserende optreden van Karel de Eenvoudige zorgde voor een hele onstabiele situatie in alle Frankische regio’s. Hij werd niet als vorst over Oost-Francië gekozen. De scepter over dat gebied ging naar Konrad I (Chuonradus) (911-918) De nobelen van Oost-Francië wilden namelijk iemand uit de eigen gelederen en niet een vorst uit West-Francië.

Van buiten het land intensiveerden de invallen en plunderingen door de Nordmannen en Vikingen. Niet alleen de kuststreken werden bezocht. De Vikingen voeren ook verder de grotere rivieren op. Vanuit het oosten kwamen daar tussen 899 en 910 ook de plunderingen door de Magyaren vanuit Hongarije bij. Op het Iberische Schiereiland bevonden zich de Saracenen die vanaf naar het oostelijke deel van de Côte d’Azur voeren en daar rond 899 Farakhshanīt فرخسة‎ / Fraxinet. (La Garde-Freinet) als garnizoensplaats stichtten. Vanuit deze plek organiseerden ze plundertochten over land en zee. Zij trokken vanuit daar de Provence in naar Zwitserland waar zij het klooster van Sankt Gallen aanvielen en de Alpenpassen bezetten en daar tol hieven voor reizigers en pelgrims.

De lagere adel als hertogen en graven ondernamen pogingen om steeds meer macht naar zich toe trekken. Ze voelden en zagen het zwakke leiderschap van de laatste Karolingische vorsten. Hetzelfde deden de bisschoppen en abten. Na de Rijksverdeling van Ribemont (880) werd het Lotharingse Rijk bij Oost-Francië gevoegd. Het bleef er onrustig. De Lotharingse nobelen ondermijnden telkens het gezag van de koning van Oost-Francië. In 911 stierf het oude Karolingische Huis in Oost-Francië uit. De kroon werd overgenomen door Konrad I van Franken die tot 918 koning van het Oost-Frankische Rijk werd. Hij werd onder leiding van Reginar van Haspengouw echter door de edelen in Lotharingen geweigerd. Ze wilden een Karolinger, want dat betekende voor de Lotharingers een zwakkere vorst op de troon. En een zwakke vorst betekende een gunstiger klimaat voor de edelen. Karel de Eenvoudige uit West-Francië werd in 911 tot koning gekozen door de Lotharingse Rijksgroten en bleef dit tot 923. Zijn politiek was niet sterk en hij sloot tevens een verbond met de Nordman Hrólfr (Rodolf of Rollo) die hij het Duché de Normandie (Hertogdom Normandië) schonk en hem in de echt liet verbinden met zijn dochter Gisèla de France (Gisela).

In de periode dat de West-Frankische koning Karel de Eenvoudige regeerde over Lotharingen (911-923), heeft hij duidelijk zijn invloed heeft willen uitoefenen op het missiebisdom en de kerk van Traiectum, dat in 917 na de dood van bisschop Radbod van Traiectum opnieuw tot een speelbal werd. Volgens het afschrift in het oudste cartularium van Traiectum (afgeschreven begin 12de -eeuw), zou Bisschop Radbod in juli 914 nog de confirmatie gekregen van de rechten en inkomsten over het bezit van het bisdom Veterus Traiecti (Oud Traiectum) van de Oost-Frankische koning Konrad I.[1] Radbod had toen al Traiectum (Maastricht) verlaten en resideerde in ballingschap in Deventer.

In 915 overlijdt Reginar van Haspengouw, markgraaf van Lotharingen. Met de overdracht en erfenis van de goederen van Reginar naar zijn zoon Giselbert in 915 veranderd de politiek van Karel de Eenvoudige.[2] Als Karel de Eenvoudige tijdens de Rijksvergadering op 13 juni 919 in Diedenhofen wordt genoemd als Carolus rex Francorum (van West-Francië en Lotharingen) speelt hij een ander politiek spel. Nu de twee machtige mannen: Reginar van Haspengouw en bisschop Radbod van Trier in 915 waren weggevallen, probeert Karel de Eenvoudige de autonomie van Lotharingen in te perken. Maar de weerstand onder de Lotharingse adel is te groot om dit te kunnen uitvoeren. Karel de Eenvoudige doet er alles aan om de macht van de belangrijke Reginaren Familie in te perken. De belangrijke rijksabdij van Sint-Servaas in Traiectum met al haar goederen, met de belangrijke oversteek over de Maas op de route van oude Heerweg van Tongeren naar Keulen ontneemt hij van Giselbert de zoon van Reginar. Hierdoor komt hij in conflict met het Huis der Reginaren; (Haspengouw, Maasgouw, Lommegouw en Henegouw). Het klooster gaat over naar de vertrouweling van Karel de Eenvoudige, de aartsbisschop Rotgerus van Trier. Hij schenkt hem de abbatia s. Servatii que est constructa in Traiecta in comitatu Maselant.[3] In 919 had Heinricus I van Saksen (Hendrik I) inmiddels de kroon van Oost-Francië overgenomen van de overleden Konrad I van Franken.


Een grote ellende (919-929)

Deze periode van 919 tot 929 was ronduit ellendig. Zoveel gebeurtenissen volgden elkaar in zo’n rap tempo op. Er werd gemoord, geplunderd, samengezworen en meineed gepleegd. Om toch een beetje inzicht te krijgen in de gebeurtenissen heb ik de belangrijkste opgesomd. De gegevens zijn afkomstig uit de Annalen van Flodoard van Reims. Met annalen en jaarboeken moet je altijd in ogenschouw nemen dat ze zijn geschreven voor of in opdracht van een regerend vorst bijvoorbeeld. Ik heb ze ten dele overgenomen om een inzicht te geven in het leven van de edelen en geestelijken.

Giselbert de zoon van Reginar maakte ruzie met de koning van West-Francië Karel de Eenvoudige door in openlijke opstand te komen. In het jaar 919 waren de Magyaren het koninkrijk binnen gevallen en de vazallen van Karel hadden zijn oproep geweigerd om een leger te vormen tegen de Magyaren. Hierdoor werd de situatie rond Karel al meer precair. In het jaar 920 kwamen bijna alle graven van Frankia samen in de stad van Soissons en verlieten hun koning Karel de Eenvoudige. Dit gebeurde omdat de koning zijn kanselier Hagano niet wilde wegsturen en hem van zijn ambt ontdoen. Hagano was van lagere kom af en had door toedoen van de koning de hiërarchische ladder beklommen. Hoewel iedereen de koning had verlaten, bood aartsbisschop Heriveus van Reims hem onderdak in zijn huis Chacrise. De koning verbleef hier bijna zeven maanden tot dat hij in staat was om zijn getrouwen en zijn koninkrijk weer te herstellen.

Schisma in de kerk van Luik (920-921)


In 920 en 921 was er een grote ruzie over de diocese van Tongeren (in Luik) tussen bisschop Hilduinus en abt Richarius van Prüm.[4] Koning Karel de Eenvoudige had eerder dit diocese aan abt Richarius gegeven, omdat bisschop Hilduinus aan hem ontrouw zou zijn geweest. De Benedictijner abt van de abdij van Lobbes Hilduinus was echter door de clerici en het volk verkozen tot bisschop. Hij had de steun van aartsbisschop Hermann van Keulen (Herimanno archiepiscopo Coloniensi). Deze had hem tot zich geroepen en Hilduinus aangewezen als bisschop aldaar. Huilduin had de steun van koning Hendrik I (Oost-Francië) en van Giselbert van Lotharingen. Deze laatste was door de meeste van zijn nobelen en rijksgroten in Lotharingen gekozen als hun vorst (princeps), nadat deze rijksgroten hun koning Karel de Eenvoudige niet meer erkenden als vorst over Lotharingen. Deze Giselbert gaf daarom als vorst over Lotharingen ook zijn goedkeuring dat Hilduinus bisschop van het diocese Tongeren (Luik) zou worden. Koning Karel de Eenvoudige wilde een stroman op die belangrijke positie.

Toen de Lotharingers en Giselbert zich weer tot Karel de Eenvoudige wendden had deze besloten dat het diocese van Tongeren naar abt Richarius zou gaan en niet naar bisschop Hilduinus. Luik was het bisschoppelijk centrum voor de diocese van Tongeren en werd steeds machtiger. Traiectum (Maastricht) was het nieuwe bisschoppelijke missie centrum voor de gebieden in het noorden en ondervond een moeilijke periode.[5]


Keizer Berengar schrijft in de herfst van 920 aan Paus Johannes X over de in Luik uitgebroken Schizma binnen deze diocese. Er werd op de synode in Herstal in 920 en op de Synode in Rome in 921,[6] gesproken over de toekomst van het bisdom Tongeren (gevestigd in Luik).[7] Bisschop Hilduinus van Luik stond aan de kant van de Oost-Frankische koning en had de steun van Lotharingen gekregen. De paus nodigde de twee kandidaten uit om bij hem in Rome te komen. Hilduinus werd daar geëxcommuniceerd en Richarius werd tot bisschop van Tongeren in Luik gewijd.[8] Voor de betekenis van deze strijd om het bisdom van Tongeren in Luik in de jaren 920-921 moet dit worden gezocht in het kerkelijkrecht. De toenmalige paus Johannes X die voor een oplossing bij de strijd werd betrokken geeft per brief een berisping aan de aartsbisschop Hermann van Keulen. Er bestond een behoorlijke vrees voor Giselbert die net als aartsbisschop Hermann van Keulen de canonieke voorschriften en het koninklijke gewoonterecht (vanuit Karel zijn standpunt) niet in acht had genomen bij het invullen van het bisschopsambt van Tongeren in Luik. (cum prisca consuetudo vigeat, qualiter nullus alicui clerico episcopatum conferre debeat nisi rex). Zij hadden de monnik Hilduin tot bisschop gewijd. Hij zou volgens Karel niet door het volk en de clerici zijn gekozen. Abt Richarius van Prüm zou door de clerici zijn gekozen. Er was geen wijding geweest zonder koninklijke toestemming. (nullo modo esse debeat, ut absque regali praeceptione in qualibet parrochia episcopus sit consecratus).

Paus Johannes nodigde zowel de aartsbisschop van Keulen uit als de twee kandidaten Hilduin en Richarius om half oktober 921 te komen. Maar dit kon pas gebeuren in April 922 want de pas over de Sint-Bernard werd geblokkeerd door ongelovigen (Saracenen).[9] Keizer Berenger was via zijn moeder verwant met Karel de Eenvoudige. Het is niet verwonderlijk dat keizer Berenger I van Friuli van Italië voor de kandidaat van de West-Frankische koning koos en hem ondersteunde in het proces bij de paus in Rome.[10] Tevens had Berenger van zijn Karolingische voorouders grote gebieden bij Luik georven. Over deze ruzie bestaan twee brieven van de paus aan aartsbisschop Hermann van Keulen en aan Karel de Eenvoudige. Een derde bron bevindt zich in de Kapitularia van Karel de Eenvoudige.[11] Er zijn nog meer bronnen over deze gebeurtenis.[12] Als de bronnen naast elkaar worden gelegd en vergeleken kunnen de verschillende visies op het verhaal worden ontdekt. Harald Zimmermann heeft hierover uitvoerig geschreven.[13] Zijn werk geldt nog steeds als een goede reconstructie van de gebeurtenis.[14]


Op 7 november 921 werd een verdrag gesloten tussen Karel de Eenvoudige als koning van West-Francië en koning Heinricus I van Duitsland (Oost-Francië). Op een schip dat in het midden van de Rhenus (Rijn) bij Bonnam castrum (Bonn) was verankerd, kwamen beide koningen om het pact te sluiten. Karel deed een oproep aan Hendrik om hem te helpen.[15] Nadat het verdrag was gesloten met Hendrik, duurde het tot Sint-Maarten (11 november 921) dat hij zich terugtrok naar de Berg van Laon (Thiérache). Als tegenprestatie bood hij Hendrik de reliek van de hand van Sint-Dionysius aan. Van de abt van de abdij van Sint-Servaas eiste koning Hendrik I het hele corpus van deze heilige bisschop. Dit werd hem niet geschonken, maar hij kreeg de Stola en de Staf van Servatius (Servaas). Met deze relieken werd later de Stiftskirche von Sankt Servatius und Sankt Dionysius in Quedlinburg gewijd.[16] Door Hendrik werden een groot aantal translaties en elevaties van relieken uitgevoerd. Hij liet een groot aantal relieken overbrengen naar Saksen en het Oost-Frankische Rijk. Koning Hendrik I en koningin Mathilde wilden ‘ad sanctos’ worden begraven. Zo dicht mogelijk bij de heilige Sint Servaas van Traiectum. Dit laat zien wat voor een belang er werd gehecht aan het bezit van relieken en ook aan die van Sint-Servaas. Ze wilden eerst het hele corpus meenemen, maar dit kreeg de koning niet gedaan. Dit waren niet zomaar wat overblijfselen van een overledene. Er werden krachten en wonderen aan verbonden.[17] Met name de Servaas relieken uit Traiectum waren belangrijk voor de koning. In de Karolingische propaganda wordt de overwinning van Karel Martel op de Saracenen bij Poitiers in 733 toegeschreven aan de gebeden en de hulp die hij zou hebben gehad van de heilige Servaas van Traiectum (Maastricht). Traiectum was immers zijn eigen goed.

Toen in 922 de vervolging van Giselbert Lotharingen en Otho van Verdun bezig was, trok koning Karel de Eenvoudige het hele seizoen van ‘Lent’ (6 maart tot 21 april) en de gehele winter al rovend, branden stichtend en ook heiligschennis plegend door Lotharingen. Abt Richarius van Prüm was naar Rome gestuurd in de zaak rond de bisschop van Tongeren. Hij kwam terug van paus Johannes X met het bericht dat bisschop Hilduinus was geëxcommuniceerd en afgezet. Karel de Eenvoudige verbleef opnieuw in de belangrijke burcht in Laon. Na Pasen (21 april) trok Hugo de Grote, de zoon van graaf Robert van Parijs naar de villa Fismes waar hij met de getrouwen van aartsbisschop Heriveus van Reims en de verschillende graven van Frankia samen kwam. Hugo vertrok over de rivier de Aisne in de pago Laon, samen met deze mannen. Karel de Eenvoudige vertrok in het geheim weg uit Laon samen met Heribert de Vermandois en zijn raadsman Hagano en stak de Maas over. Hugo volgde hen met 2000 pugnatores (strijders). Daar troffen ze Giselbert van Lotharingen aan. Hugo keerde terug met Giselbert en werd gesommeerd door zijn vader Robert om bij een vergadering aanwezig te zijn. Robert was zijn zoon gevolgd en had zijn kamp opgeslagen aan de Aisne in de pago Laon. Toen koning Karel de Eenvoudige dit had vernomen trok hij weer over de Maas.[18]


Giselbert van Lotharingen was weer in genade bij koning Karel en kreeg hij een groot deel van zijn vroegere kroongoederen terug. Dit waren Traiectum (Maastricht), Jupille, Herstal, Meerssen, Lithoyen en Chèvremont. Een aantal andere Lotharingers hadden zich ook bij koning Karel de Eenvoudige geschaad. De koning ging naar Reims om om de villa van de kerk van Reims te plunderen en daarna in brand te zetten. Daarna volgde een strijd tussen de koning en graaf Robert. De koning verloor veel van zijn mannen. De paarden werden gestolen door de burgers van Reims. De schatten en rijkdom van Hagano werden hem afgenomen en ook één van zijn broers werden vastgezet. Toen ze dit hoorden, keerden sommige Lotharingers terug naar huis. Graaf Robert van Parijs (Robert van Bourgondië) had zijn kampement opgeslagen aan de rivier de Alette en Karel de Eenvoudige aan de rivier de Serre. Elke dag werd het leger van Robert groter en dat van Karel kleiner. Karel de Eenvoudige vertrok samen met zijn kanselier Hagano en ze staken de Maas over. De West-Franciërs verkozen daarop Robert tot hun leider in Reims in het klooster van Saint-Rémi en kroonden hem tot koning van West-Francië. Door de bisschoppen en rijksgroten van het Frankenrijk. De aartsbisschop Heriveus van Reims stierf drie dagen na de kroning op 2 juli, nadat hij bijna twintig jaar als aartsbisschop had gediend. Koning Robert stuurde zijn zoon Hugo naar het koninkrijk van Lotharingen om Giselbert te ontzetten van een belegering van het castrum Chièvremont, dat Karel de Eenvoudige aan het belegeren was. Toen hij hoorde dat Hugo de Vermandois er aankwam hief hij het beleg op. Hugo ontving een aantal Lotharingse gijzelaars die hij meenam naar zijn vader.

In het jaar 923 trok koning Robert erop uit om naar Lotharingen te gaan om te spreken met koning Heinricus I (van Duitsland) Hij kwam bij hem in de pagus van Ripuarië op de rivier de Rur (Roer). Daar vreesden ze elkaars macht en maakten een verdrag van vriendschap. Ze ruilden geschenken uit en vertrokken weer. Enkele Lotharingse rijksgroten gaven gijzelaars mee en kregen een bestand van Robert dat duurde tot 1 oktober 923. In dat jaar plunderden de Nordmanni de Aquitaine en de Auverge. Ze werden bevochten door Guillaume II d’Aquitaine (Willem van Aquitanië, Auvergne en Limousin). Graaf Boso de zoon van Richard, hertog van Bourgondië vermoorde Ricuinus de graaf van Verdun die bedlegerig was.[19]

Koning Karel de Eenvoudige trok de Maas weer over naar Attigny, samen met een aantal Lotharingers die het bestand verbraken dat ze recentelijk met hun nieuwe koning Robert I roi des Francs (van Bourgondië) hadden gesloten. Nog voordat Robert zijn getrouwen kon verzamelen verschenen de legers van Karel de Eenvoudige al aan de rivier de Aisne. Daar ervoer hij dat Robert zich had gelegerd in de stad van Soissons. Op de volgende dag zondag 15 juni ’s avonds na 6 uur terwijl niemand het verwachtte en iedereen aan het eten was trok Karel de Eenvoudige de Aisne over en viel koning Robert aan samen met zijn goed bewapende Lotharingers. Tijdens deze slag verloren veel mensen het leven. Ook koning Robert stierf. Hij was doorboord met lansen. Hoewel Robert dood was behaalden zijn zoon Hugo de Grote, Heribert de Vermandois en anderen de overwinning. Karel de Eenvoudige en zijn Lotharingers moesten zich terugtrekken. Maar vanwege de dood van koning Robert achtervolgden ze de verslagen en terugtrekkende Lotharingers niet. Ze namen de controle over het kamp terug en pakten spullen af van de lokale boeren en van de mensen uit de buitenwijk van Soissons. De Lotharingers verloren veel wagens aan graaf Roger van Laon en bracht deze naar het castrum Laon. De Lotharingers lieten hun koning Karel de Eenvoudige achter in het koninkrijk van West-Francië en keerden terug naar huis.[20]

Koning Karel de Eenvoudige stuurde veel afgezanten om de overhand weer te krijgen. Graaf Heribert de Vermandois, aartsbisschop Seulfus van Reims en de rest van de rijksgroten weigerende zijn verzoek en stuurden een bericht naar Bourgondië naar Rudolph. Deze vertrok in allerijl met een groot leger van zijn eigen manschappen. Toen de Franken hoorde dat koning Karel de Eenvoudige de Nordmanni had opgeroepen om hem te helpen, namen ze hun positie in naast Rudolph tussen Karel de Eenvoudige en de Nordmanni op de rivier de Oise, om te verhinderen dat de beide legers van Karel en de Nordmanni zich zouden verenigen. Karel vluchtte opnieuw over de Maas waarop daarna de West-Franciërs Rudolph tot hun koning kozen. Deze werd in Soissons tot koning gekroond. Heribert de Vermandois dicteerde zijn neef Bernard, samen met een aantal legaten die niet op de hoogte waren van zijn plan, om Karel de Eenvoudige over te halen en naar zijn castellum Saint-Quentin te komen. Hier ontving hij Karel die daarna naar een fortificatie Château-Thierry aan de rivier de Marne werd afgevoerd. Daar werd hij opgesloten en gevangen gehouden. Ondertussen had Ragenold de leider van de Nordmanni die op de rivier de Loire verbleven met regelmaat opruiende berichten ontvangen van Karel de Eenvoudige. Hij stak de Oise over en plunderde Frankia (Frankrijk) samen met velen uit Rouen.[21] De getrouwen van Heribert Vermandois overrompelden het kamp van de troepen uit Rouen die in hun castella waren gebleven. Heribert en zijn manschappen namen de buit mee en bevrijdden een groot aantal die gevangen waren genomen. Ragenold was woedend en plunderde de pago Arras. Graaf Adelmus van Arras kwam hen tegemoet en bracht veel Nordmannen van Ragenold om het leven. Ragenold vluchtte en sloot zich op in een fortificatie van waaruit hij plunderingen bleef uitvoeren. Vanwege dit alles werd koning Rudolph opgeroepen om van Bourgondië naar Compiègne te komen op de Oise. Dit gebeurde door Hugo de Grote, de zoon van de overleden koning Robert van Bourgondië. Hij vernam dat de Nordmanni de streek van Beauvais hadden geplunderd. Rudolph trok de Oise over naar Beauvais samen met aartsbisschop Seulfus en graaf Heribert Vermandois en anderen. Ze staken de rivier de Epte over en trokken het land van de Nordmanni binnen. Dit land hadden ze in leen ontvangen van Karel de Eenvoudige onder de belofte dat ze tot het christelijke geloof zouden aanhangen. Zodat ze zich zouden bekeren en de vrede zou terugkeren. Koning Rudolph en de Franken overrompelden dit deel van het land met vuur en zwaard, omdat de Nordmanni hun belofte hadden verbroken toen ze op verzoek van koning Karel de Eenvoudige met hem samenspanden. Koning Karel had hen een enorme uitgestrekt land belooft. De Lotharingse rijksgroten kwamen naar koning Rudolph en plaatsten zich onder hem. Rodolph, de koning van West-Francië en Heinricus de koning van Oost-Francië ontmoetten elkaar op de rivier de Rijn en sloten een verbond van vriendschap. Ondertussen bleven de Nordmanni plunderen in de streek over de Oise. Ze werden bevochten en door de Franciërs werden van hun spullen ontnomen. Daarna wilden ze een vredesverbond sluiten waarin ze eigenlijk nog meer land wilden hebben voorbij de Seine. Koning Rudolph ging naar Laon en sloot een bestand dat gold tot het midden van mei. De Nordmanni gaven gijzelaars mee.[22]

Terwijl dit gaande was, werd het bekend dat koning Hendrik I op uitnodiging van graaf Giselbert van Lotharingen en aartsbisschop Rutger van Trier, welke zich niet onder koning Rudolph hadden geplaatst, de Rijn waren overgestoken. Ze plunderden het koninkrijk van Lotharingen. Ze maakten een bende in het gebied tussen de Rijn en de Moezel. Kuddes met vee werden afgevoerd net als alle ploegdieren en andere bronnen van inkomsten. Ze namen veel mensen mee met name jongeren. Toen Heinricus hoorde dat Rudolph niet alleen vanuit Bourgondië maar ook vanuit West-Francië met een leger kwam, keerde hij terug naar zijn eigen koninkrijk. Hij sloot een bestand met de Lotharingers dat gold tot de 1 oktober van het volgende jaar daarop. In het vroege voorjaar van 924 werd er een extra belasting gevraagd om geld te verzamelen dat ze konden overhandigen voor een vredesovereenkomst met de Nordmanni. Ondertussen was Berengar getrouwd met de zus van Giselbert van Lotharingen en had zijn zwager gevangengenomen. Toen de zonen van Ragenarius die een broer was van Giselbert aan Berengar als gijzelaars werden gegeven werd Giselbert vrijgelaten. Giselbert verwoeste het land van Berengar van Lommegouw en dat van zijn eigen broer Ragenarius van Henegouw en van graaf Isaac van Cambrai. Daarna zond hij gezanten naar koning Rudolph zodat hij misschien bij de koning zou worden ontvangen. De koning verafschuwde de meineed van Giselbert en met name door zijn raadslieden en getrouwen weigerde hij Giselbert. In 924 had Giselbert koning Hendrik I al erkend als koning van Lotharingen. In 925 volgden de andere Lotharingse edelen hem.[23]

Koning Rudolph van West-Francië hield zijn rijksdag in Attigny ondanks dat hij ernstig ziek was. Hier plande hij een expeditie naar Lotharingen. Zijn kracht leek terug te keren toen hij een ernstige terugval kreeg. Hij verbleef daarna voor vier weken in het klooster van Saint-Rémi in Reims. Koning Hendrik I was op dat moment in het grensgebied van zijn rijk tegen de Slavische grens. Ook hij werd ziek gedurende de gehele zomer. Ondertussen was er een ruzie ontstaan tussen Giselbert van Lotharingen en zijn broer Ragenarius, maar ook een conflict tussen Otho van Verdun en Boso van Bourgondië. Dit resulteerde in meer moorden, branden en plunderingen aan weerszijden. De Nordmanni hadden inmiddels een verdrag gesloten met de West-Franken onder leiding van Hugo de Grote, Heribert Vermandois en aartsbisschop Seulfus van Reims omdat koning Rudolph afwezig was. Met toestemming van de koning werd er meer land aan de Nordmanni gegeven om de vrede te waarborgen. In dit geval Maine en Bessin. In een verrassingsaanval van graaf Isaac van Cambrai veroverde en verbrandde hij een castellum van de bisschop Stephen van Cambrai. Ook werd de toren van de citadel (Château-Thierry) van Heribert Vermandois in de brand gezet. Dit stond aan de rivier de Marne, waar koning Karel de Eenvoudige was opgesloten. Ragenoldus de leider van de Nordmanni aan de Loire legde de landen van Hugo de Grote, tussen de Loire en de Seine in desolate en toestand, omdat hij nog geen bezittingen had gekregen in Gallië. In oktober werd een synode gehouden in Trosly-Loire in de provincie van Reims. Graaf Isaac van Cambrai betuigde schuld tegen de kerk van Cambrai en verontschuldigde zich en bood honder pond aan zilver aan bisschop Stephan van Cambrai. Daarna werd de vrede besloten. Guillaume de Aquitaine en Hugo de Grote, zoon van Robert van Parijs maakten een pact met Ragenoldus en zijn Nordmanni om hun land zeker te stellen. Ragenoldus en zijn manschappen trokken daarna erop uit naar Bourgondië. Het bericht kwam naar Frankia dat onder de Magyaren die in Gothia[24] aan het plunderen waren de pest was uitgebroken. Deze pest veroorzaakte dysenterie en een zwelling van de hoofden. Maar enkelen onder hen overleefden deze pest.


Toen het jaar 925 begon trok Ragenoldus met zijn Nordmanni naar Bourgondië. Ze werden verslagen door de graaf Warnerius van Troyes, bisschop Ansegisus van Troyes, bisschop Gozcelinus van Langres en Manasses de zoon van de graaf van Dijon. Graaf Warnerius was gevangengenomen maar werd gedood toen zijn paard werd gedood. Bisschop Ansegisus was gewond. De Nordmanni trokken zich terug. Toen koning Rudolph hiervan hoorde verzamelde hij zijn legers vanuit Frankia die dicht bij Reims lagen. Samen met bisschop Abbo van Soissons en graaf Heribert Vermandois trokken ze op naar het kamp van de Nordmanni aan de Seine. Hier volgde een klein gevecht te voet. Toen de Nordmanni zagen dat het grootste deel van het koninklijke leger geen moeite nam om het kamp te bestormen of te veroveren, kwamen de Nordmanni uit hun kamp en viel het koninklijke leger aan. Na de vele verliezen aan de Frankische zijde braken ze hun beleg af en vertrokken twee a drie mijlen verderop. Hugo de Grote had zijn kamp op de oever van de overzijde van de Seine opgeslagen. De overwinning op de Nordmannen werd vertraagd omdat de Franken hulp en schepen vanuit Parijs verwachtten. De Nordmanni slaagden erin met hulp van een aantal Franken om uit te breken en zich te verschansen in een woud. Toen Lenten (Vasten van 2 maart tot 17 april 925) begon, sprak Heribert Vermandois met Giselbert van Lotharingen en ook Hugo de Grote. Hij riep koning Rudolph op, die zich haastte om naar Cambrai te komen, om de Lotharingers en Giselbert te spreken. Deze echter kwamen niet op de conventie van de koning maar ontmoetten hem aan de Maas, samen met Otho van Verdun.[25]

De Nordmanni van Rouen verbraken hun bestand dat ze hadden gesloten. Ze trokken door de streek van Beauvais en Amiens. De stad van Amiens werd in brand gezet, niet door Nordmanni maar door vluchtelingen die een vuurtje niet goed onder controle hadden. Ook Arrass werd op zo’n manier in de as gelegd. De Nordmanni kwamen naar Noyon en legden de buitenwijk in de as. Het garnizoen van Noyon reed uit naar de buitenwijk en bevrijdde de bevolking van de invallende Nordmannen. De bevolking van Bessin plunderden ondertussen het land van de Nordmannen aan de andere zijde van de Seine. Toen dit nieuws Parijs bereikte trok Hugo de Grote, zoon van Robert van Parijs met zijn garnizoen (oppidani) van zijn castella en trok door de streek van Rouen wat eigendom was van de Nordmannen om hetzelfde te doen. Hun dorpen werden verbrand, dieren weggevoerd en sommige Nordmannen werden gedood. Omdat er te weinig voer voor de paarden was, verbleef graaf Heribert Vermandois en enige Franken aan de rivier de Oise om de Nordmannen de toegang tot de oversteek te beletten. Toen de Nordmannen hoorden wat er gebeurde in hun gebied, snelden ze terug naar de streek van Rouen. Koning Rudolph verliet Bourgondië en kwam naar Frankia om een oorlog tegen de Nordmannen te beginnen. Toen de expeditie tegen de Nordmannen begon gingen Heribert Vermondois met soldaten van de kerk van Reims, graaf Arnulf I Flandren (Arnulf van Vlaanderen) en andere Franken langs de kust om de Nordmannen te ontwrichten en vielen een sterkte van de Nordmannen aan. Als reactie hieropp stuurde hun leider Hrólfr (Rollo) 1000 Nordmannen vanuit Rouen naar dit oppidum. Dit castrum dat naast de zee ligt heet Eu. De Franken belegerden de sterkte. Braken door de buitenste wal en braken de binnenste wal kapot en klommen eroverheen. Ze doodden alle paarden en staken de fortificatie in de brand. Enkele van de Nordmannen ontkwamen en hielden zich op in het naast gelegen eiland bij Eu. De Franken vielen ook dit eiland aan en de laatste vechtende Nordmannen sprongen in het water om te vluchtten, maar ze verdronken. Sommigen werden nog gedood door de Franken en andere Nordmannen doodden zichzelf met hun eigen speren. Bisschop Seulfus van Reims stierf waarop graaf Heribert Vermandois de diocese van Reims kreeg toegewezen. Hij zorgde ervoor dat zijn zoontje Hugo die amper vijf jaar oud was het diocese toegewezen kreeg. Bisschop Abbo van Soissons ging daarop naar Rome met gezanten van graaf Heribert. Hij kreeg pauselijke toestemming voor de verkozen graaf Heribert. Abbo zelf werd kerkelijk administrator.[26]

Koning Hendrik I (Oost-Francië) stak de Rijn over en nam met storm het oppidum van Zülpich. Dit werd verdedigd door getrouwen van Giselbert van Lotharingen. Nadat hij gijzelaars had genomen onder Giselberts mannen, keerde hij terug. Alle Lotharingers wijden zich toe tot Heinricus I als koning van Duitsland (Oost-Francië). Hij gaf vervolgens de diocese van Verdun aan Bernuinus een neef van bisschop Dado van Verdun. Bernuinus werd bisschop nadat de priester Hugo, aan wie koning Rudolph de diocese had gegeven was verbannen. In 926 waren de Nordmannen opnieuw actief in het gebied aan de kust. Ook de Magyaren (Hongaren) staken de Rijn over en plunderden tot aan Voncq.[27] Bisschop Odalricus van Aix-en-Provence werd naar Reims gehaald door Heribert Vermandois om voor zijn zoontje Hugo het office van bisschop waar te nemen. Als compensatie kreeg deze hiervoor de abdij van Saint-Timothéee in het bisdom Reims. Hugo de Grote trouwde met Ædhild de dochter van Ēadweard se Ieldra (Edward de Oudere), koning van Engeland. Ze was een zuster van Ædgyfu (Hedwig van Wessex), de vrouw van koning Karel de Eenvudige.[28] Graaf Heribert Vermandois raakte in conflict met koning Rudolph omdat deze het graafschap van Laon aan zijn graaf Odo wilde geven. Maar de koning had het graafschap aan Rutger, de zoon van de overleden graaf Rutger van Laon. Er stak een influenzavirus de kop op dat bijna iedereen in Germanië en Gallië trof. Graaf Heribert Vermandois arrangeerde een ontmoeting met koning Hendrik I van Oost-Francië. Samen met Hugo de Grote sloot hij een verbond met de koning Hendrik I. Toen graaf Heribert Vermandois naar Laon reisde beletten de soldaten van koning Rudolph hem de toegang tot de plaats. Koning Rudolph volgde en trad het castellum van Laon binnen. Graaf Heribert Vermandois bevrijdde daarop koning Karel de Eenvoudige van zijn hechtenis en nam hem mee naar Saint-Quentin in de streek Vermandois. Koning Karel en graaf Heribert Vermandois besloten een alliantie te sluiten met de Nordmannen in het castellum van Eu. Daar commiteerde Viljâlmr Langaspjôt (Willem Langzwaard van Normandië) als zoon van Hrólfr Ganger (Rollo de Noorman) zich trouw aan koning Karel de Eenvoudige en bevestigde de vriendschap met Heribert Vermandois.

Aan het einde van 927 deden valse geruchten de ronde dat de Magyaren de koninkrijken binnen vielen. Dit zorgde voor vluchtende mensen in Lotharingen en het koninkrijk van Frankia. In het begin van 928 trad Hugo de Grote op als bemiddelaar tussen koning Rudolph en graaf Heribert Vermandois. Hugo nam gijzelaars mee van Heribert totdat ze elkaar weer zouden ontmoeten. Heribert nam Charles III mee naar Reims waar hij een brief verstuurde naar paus Johannes X om hem te informeren over het herstellen van Karel de Eenvoudige als koning en hem die eer te vergunnen. Hij hoopte dat de paus hem zou steunen en de Franken zou aanmoedigen onder dreiging van excommunicatie om Karel te herstellen als koning. Koning Rudolph was teruggekeerd naar Bourgondië en had zijn vrouw achtergelaten in het castellum van Laon. Nadat de Rudolph en Heribert elkaar hadden ontmoet tijdens Lent (27 maart-13 april 928) Emma de vrouw van koning Rudolph gaf het castellum van Laon op en vertok naar Bourgondië. Dit was een reden voor Heribert om Laon in te nemen. Hij hield er een convenant samen met de Nordmannen. Hij maakte ook met Hugo de Grote, zoon van Robert van Parijs de vriendschap. Odo de zoon van Heribert Vermandois verbleef nog als gijzelaar bij Hrólfr Ganger (Rollo de Noorman) in Rouen. Hij verbleef daar totdat andere graven en bisschoppen van Frankia zich hadden gecommitteerd aan koning Karel de Eenvoudige. De gezanten van graaf Heribert waren teruggekomen uit Rome met het bericht dat paus Johannes X gevangen was gezet door Guy de broer van Hugo van Italië vanwege een vete tussen deze twee.

Koning Hendrik I (Oost-Francië) trok de Rijn over met een groot leger van Duitsers. Ze arriveerden aan de Maas waar hij het castrum van Durofostum belegerde. Dit gebeurde omdat Boso zich niet wilde verantwoorden voor het recht van de koning vanwege wandaden die hij had begaan in de dioceses van Verdun en Metz. Deze diocese had hij zich toegeeigend. Koning Heinricus stuurde een bericht naar Boso. Ik beloof je trouw als je naar mij toekomt. Nadat Boso gijzelaars van de koning had ontvangen als teken van veiligheid ging hij naar Hendrik. Boso ging naar de koning en beloofde hem het vertrouwen en de vrede binnen het koninkrijk van Hendrik. Daarna keerde Boso terug naar de landen die hij had geconfisqueerd en kreeg andere bezittingen als compensatie. Daarna verzoenden Boso en Ragenarius zich met Giselbert van Lotharingen. Hugo de Grote en Heribert Vermandois verzochten een gesprek met koning Hendrik. Nadat ze terugkeerden spraken ze met koning Rudolph. Daarna verbond graaf Heribert Vermandois zich weer met koning Rudolph. Opnieuw werd koning Karel de Eenvoudige in hechtenis gezet.

Koning Karel de Eenvoudige stierf in Péronne op 7 oktober 929. Paus Johannes X werd in zijn gevangeschap gewurgd in opdracht van Marozia (Maria) dochter van de senator van Rome Theophylact I (graaf van Tusculum). Ze was zo machtig in Rome dat ze haar zoon verving op de pauselijke troon als Johannes XI. Deze familie zou de volgende honderd jaar de pauselijke stoel bekleden. De Saracenen blokkeerden nog steeds de Alpen-pas zodat pelgrims naar Rome niet veilig waren. Een paar jaar eerder waren een groep Engelse pelgrims onderweg naar Rome. Ze werden door toedoen van de Saracenen bedolven door rotsblokken. Nu blokkeerden ze alle Alpen-passen zodat er niemand meer door kon die naar Rome wilde reizen. In het jaar 930 vielen Nordmannen de regio van Aquitanië aan.

Koning Rudolph versloeg hen in een veldslag bij Limoges. Daarna onderwierp hij de Aquitaniërs aan hem. Rudolph maakte uiteindelijk vrede met Hugo de Grote, Heribert Vermandois en met Boso de broer van de koning. Toen koning Rudolph naar Boergondië terugkeerde, kwam Giselbert van Lotharingen, samen met de Lotharingers naar Francia. Ze ontmoetten Hugo de Grote. Ze belegerden Douai en namen het oppidum van Douai in. Later dat jaar kwam er een conflict tussen Giselbert en Boso de broer van koning Rudolph. Boso sloot een vredesverdrag met Heribert Vermandois. Hertog Giselbert van Lotharingen had het castrum Durofostum veroverd. Heribert accepteerde de vriendschap met Giselbert, waarop Boso zijn aliantie met koning Heinricus introk en terugkeerde tot zijn broer koning Rudolph. Boso trok daarop naar het castrum Châlons-sur-Marne, veroverde dit met geweld en stak het in de hens waarop het werd vernietigd. Dit gebeurde vanwege de vijandigheid van bisschop Bovo van Châlons die ledematen van sommige mannen van Boso had laten afgehakken. Koning Rudolph keerde terug naar Francia omdat graaf Herbibert Vermandois zich had afgekeerd van hem. De koning en Hugo de Grote veroverden Heribert’s castellum van Denain en verwoestten het.

Graaf Heribert spande nu samen met de Lotharingers dankzij de inzet van hertog Giselbert van Lotharingen tegen de koning. Graaf Heribert Vermandois ging naar koning Hendrik en verbond zich met hem. Een leger van koning Rudolph en Hugo de Grote plunderden Laon en de streek van Reims. Rudolph trok verder tot Attigny en Hugo werd naar Heinricus gestuurd. Koning Hendrik trok zich terug over de Rijn nadat hij gijzelaars van hen had ontvangen als teken van veiligheid van Hugo de Grote. De factie van koning Rudolph en Hugo de Grote, samen met Boso belegerden de stad van Reims. Na drie weken werden de deuren voor de belegeraars geopend en kon Rudolph Reims binnentrekken. Hij verordende dat de monnik Artoldus van het klooster Saint-Rémi, die eerder zich had afgekeerd van graaf Heribert Vermandois nu tot bisschop werd geïnstalleerd. Hij nam bisschop Bovo van Châlons gevangen en gaf hem in hechtenis over aan Hugo de Grote. Het bisdom van Châlons gaf hij over aan de clerci Milo. Daarna vervolgde de koning Heribert die zich in Laon had verschanst werd de kans geboden om de vestiging te verlaten maar hij moest zijn vrouw Adele (de zus van Hugo de Grote) achterlaten. Nadat Rudolph Laon had ingenomen keerde hij terug naar Bourgondië.

Een Politiek Huwelijk en het gevolg voor de kerk van Traiectum


In 928 besloot koning Hendrik I tot een politiek huwelijk en liet zijn dochter Gerberga met Giselbert trouwen. Giselbert werd daarop als Hertog van Lotharingen benoemt en word rector (wereldlijk voogd) over een aantal belangrijke kerkelijke goederen. Gysalbertus wordt in 928 dux rectorque sancti Traiectensis ecclesiae, cuntis huius ecclesiae domnique sancti Servatii fidelibus presentibus atque futuris cognitum esse volumus. Qualiter per consilium nostrorum fidelium clericorum atque laicorum abbatiam sancti Servatii […].[29] Hij wordt door koning Hendrik van Oost-Francië en Lotharingen benoemd als hertog en rector van de heilige kerk van Traiectum en van de Sint Servaas en krijgt deze in precarie van de Sankt Pertus in Trier over de abdij van Sint Servaas in Traiectum (Maastricht) en over de dorpen Burtz, Burgen, Güls en Thalfang. Dit betekende ook toezicht op het munthuis in Traiectum (Maastricht).

In 936 volgt Otto zijn vader Hendrik I op. Hij krijgt later de bijnaam Otto Magus ofwel Otto de Grote. Otto deelde zijn rijk niet met zijn broers. Hij brak met de traditie van zijn vader. Heinricus gedroeg zich onder zijn Hertogen altijd als eerste onder zijn gelijken. Otto Magnus deed dit vooral niet. Hij behandelde iedereen als zijn onderdanen die door hem benoemd dienden te worden. Zijn Hertogen waren duidelijk zijn ondergeschikten. Hij maakte zijn broer Heinricus de Beier tot vijand en ook zijn halfbroer Thankmar door hun erfdeel sterk te reduceren. Hij passeerde de zonen van de hoge Saksische adel bij de benoemingen ten gunste van zijn medestanders. Verschillende rijksgroten kwamen in opstand tegen Otto. Everhard, de zoon van Arnulf van Beieren, Eberhard III van Franken[30], Wichman de Oude[31], Giselbert nu Hertog van Lotharingen, samen met Heinricus de Beier de jongere broer van Otto I. Op 2 oktober 939 staken zij vanuit het oosten bij Andernach de Rijn over. De achterblijvers waaronder Giselbert werd verrast door een leger van lokale graven. Toen Giselbert de Rijn wilde overzwemmen sprong hij met paard en al in de Rijn. Door de kracht van het water verdronk hij.[32] Otto Magnus (Otto I) begon met zijn Ottoonse-politiek. Dit hield in dat hij probeerde om meer grip te krijgen over de edelen in het Lotharingse gebied. Otto Magnus en ook zijn zoon Otto II en zijn kleinzoon Otto III probeerden om het gebied van Lotharingen aan de bisschoppen over te dragen waarmee deze ook een soort van Wereldlijke macht in handen kregen. Met deze zet om de Lotharingse edelen buiten spel te zetten en de bisschop meer macht te geven in de hoop op loyaliteit van de bisschop is er in het gebied van Lotharingen veel veranderd. Otto geeft de abbatiam sancti Servatii sitam Traiecto (Abdij van Sint-Servaas in Maastricht) weer terug aan de kerk van Trier op 29 december 945.[33] Zoals zijn voorgangers Arnolfi, Zuentibolchi, Luduvvici en Karoli hadden gedaan.[34]

Het gezag van Otto Magnus (Otto I) werd behoorlijk ondermijnd door de Lotharingse Rijksgroten. Onder leiding van hertog Giselbert van Lotharingen uit het Huis der Reginaren werd een opstand geleid in 939. Met de steun van de koning van West-Francië. Giselbert was door een politiek huwelijk verbonden aan het Saksische Huis. Hij huwde met Gerberga, de dochter van koning Hendrik I. Hij werd daarmee een zwager van koning Otto I en zijn vrouw Edith van Wessex. Tijdens de opstand verdronk Giselbert waarna zijn vrouw tegen de zin van haar broer Otto I overliep naar de koning van West-Francië Louis IV d’Outremer (Lodewijk van Overzee).

[1] British Museum London, Ms. Codex Cottonianus Tiberius C XI. Cartularium Ratbod, fol. 32. / MGH Diplomata [Urkunden] (DD KoI), nº 24, pp. 23-24 [2] Giselbert had in 915 het grootste deel van de bezittingen van zijn vader Reginar I van Haspengouw, Henegouw en Maasgouw georven. Zijn macht werd gevormd door zijn rol als lekenabt van een aantal grote abdijen. De Sint-Maximinusabdij (Trier), de dubbelabdij van Stavelot en Malmedy (Ardennen), de abdij van Saint-Ghislain (Henegouwen), de abdij van Remiremont (Ardennen), de Abdij Moyenmoutier (Ardennen), de Abdij van Echternach (Luxemburg) en de abdij van Sint-Servaas in Traiectum (Maastricht). Carolus Simplex (Karel de Eenvoudige) verleende hem niet de status van markgraaf die zijn vader wel van de koning van West-Francië had gekregen. Giselbert kwam in conflict met Karel de Eenvoudige die hem de zeer belangrijke abdij van Sint-Servaas ontnam in juni 919. [3] Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der mittelrheinischen Territorien, Koblenz, 1860, nº 160 en nº 161, pp. 223-225. [4] De diocese van Tongeren en de bisschop van Tongeren hadden hun zetel tot 696 in Traiectum (Maastricht). Vanaf 703 is de bisschopsstoel in Luik geplaatst. De bisschoppen van Tongeren worden ook de bisschop van Traiectum genoemd. Na de verplaatsing naar Luik worden ze eerst de bisschoppen van Tongeren in Luik genoemd. Waarna langzaam de naam veranderd in de bisschoppen van Luik. [5] (Frankisch Fresia het Maritima Frisia Regionis tussen de Borde (Bordine) tussen het oude land van Forne (Voorne) westelijk en Puthem (Putten) oostelijk en de Heidenisse (Heidenzee) dat lag onder het in de 12de eeuw verdwenen eiland Sint-Lambert-Wulpen boven Zeeuws-Vlaanderen. Dit is het gebied van de huidige Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden. Walach(r)ia (Walcheren), Ostrachia (verdwenen opgegaan in het eiland Voorne?), Westrachia (verdwenen opgegaan in het eiland Voorne?) Het Friese Destrabenzon met Thyla (Teisterband met Tiel) en de Batua (Gebied tussen de grote rivieren ten zuiden van de Rijn), Hamaland (Gebied rondom Zutphen, Deventer, Arnhem, Rhenen, Elst en de Veluwe), Toxandrië (Brabant). Deze gebieden konden makkelijk vanuit Maastricht via Maas, Waal, Lek en Rijn worden bezocht. Let op dat het hogere noorden de huidige provincie Friesland, Groningen, Drente en delen van Noordwest Overijssel en Twente niet bij het bisdom behoorden en ook niet tot het voormalige Frankische Rijk. Het oude diocese van Tongeren was immers sinds 705 vertrokken (verhuist) vanuit Traiectum naar Luik om plaats te maken voor de oprichting van een missie bisdom voor deze noordelijke gebieden in Frisia en Hamaland. [6] Harald Zimmermann, Papsturkunden 896-1046, I, Wenen, 1984, (1988 2de oplage), pp. 81-83, nº 48-49. / Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, p. 5 [7] MGH Leges [Rechtstexte] (Leges), 1: Capitularia regum Francorum: Karoli III Capitula de Tungrensi Episcopatu, pp. 565-567 – Vlg. Hehl, Die Konzilien Deutschlands und Reichsitaliens 916-1001, Teil 1: 916-960, MGH Conc. 6/1, 1987, pp. 44-48 [8] Regesta Imperii RI Opac RI II Sächsisches Haus (919-1024) – R II, 5 nº 61 Johannes X – Ri II, 5 nº 61/ Uitnodiging van paus Johannes X deelt mee aan de bisschop van Keulen: Regesta Imperii RI Opac RI II, 5 nº 56, nº 53, nº 57 [9] B.S. Bachrach, The Annals of Flodoard of Reims, Toronto, 2004, pp. 3 – 5 De Saracenen waren ook al in het jaar 921 in de Alpen. Hier blokkeerden ze de pelgrimroutes over de Grote Sint-Bernardpas naar Rome over. In 921 waren veel Engelsen onderweg op pelgrimage naar Rome. Ze werden door stenen bedolven door toedoen van de Saracenen. [10] Regesta Imperii RI OPAC RI II, 5 nº 56 [11] MGH Leges [Rechtstexte] (Leges) Capitularia regum Francorum (Capit.) 2: Capitularia regum Francorum II, nº 290 Karolii III. Capitula de Tungrensi episcopate proposita, pp. 378-381 [12] MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) 3: Flodoardi Annales, pp. 363-364 – MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) 4: Annales Lobienses, p. 233, Gesta abbatum Lobiensium, pp. 52-74 – MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) 6: Chronica Sigbert van Gembloux, p. 300- MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) 13: Series abbatum Prumiensium p. 302 - MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) 25: Gesta episcoporum Leodiensium, p.52 - MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) 6: Ekkehardi Chronicon Universale p. 183 [13] Harald Zimmermann, Der Streit um das Lütticher Bistum vom Jahre 920/ 921, in Mitteilungen des Instituts für Österreichische Geschichtsforschung band 65, 1957, pp. 15-52 [14] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, pp. 4 – 5 [15] De Oost-Frankische koning Heinricus kreeg pas veel later (12de-eeuw) de bijnaam Auceps, ofwel de Vogelaar. De bijnaam komt voor bij Annalista Saxo, die een rijkskroniek schreef tussen 1148-1152 in het klooster Nienburg in Anhalt. MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) (SS) 6: Annalista Saxo, p. 594 ‘Heinricus cognomento Auceps, communi consensu Francorum, Alamannorum, Bawaiorum et Saxonum electus’. Latere kronieken als het Pantheon, geschreven door Gottfried von Viterbo rond 1185 geeft koning Heinricus dezelfde bijnaam Auceps. MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] Scriptores (in Folio) (SS) 22: Gotifredi Viterbiensis Pantheon, p. 232. [16] E. Von Ottenthal, Die Regesten des Kaiserreichs unter den Herschern aus dem Sächsischen Hause, 1893, p.35 Otto I. 936 Reg. I. Ind. 9 (13 sept. 936) Sticht voor zijn ouders en voor hun zieleheil het klooster te Quedlinburg. [17] Binnen het rooms-katholicisme worden met relikwieën de overblijfselen bedoeld van het lichaam van heiligen, van door hen achtergelaten voorwerpen of van voorwerpen die met hun lichaam in contact zijn geweest. Deze relikwieën worden op volgorde van belang in drie categorieën ingedeeld: 1ste graadrelieken: overblijfselen van het lichaam zelf, zoals tanden, haar en botten. 2de graadrelieken: kledingstukken of delen ervan die de heilige tijdens zijn leven heeft gedragen. 3de graadsrelieken: voorwerpen die met een heilige in contact is geweest na zijn of haar dood zoals stukken textiel. Dit vereren van relikwieën is terug te voeren op de vroegchristelijke gewoonte om de liturgie te vieren boven op het graf van martelaren. Toen in latere tijden de kerken boven op het graf van martelaren werden gebouwd, ontstond de traditie om onder het altaar relikwieën te plaatsen. In katholieke milieus hebben Jezusrelieken de grootste waarde. Wie een voorwerp aanraakt dat in contact kwam met Jezus, raakt als het ware iets goddelijks aan. Een heilige is slechts een tussenpersoon. [18] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, pp. 5 – 7 [19] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, p. 7 [20] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, p. 8 [21] Rouen en de streek rondom Rouen was een bolwerk van benden Nordmannen en Denen die zich daar hadden gestationeerd. [22] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, pp. 8 – 9 [23] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, pp. 10 – 12 [24] Gothia omvat het huidige Languedoc-Roussilon, Aude, Pyrénées Orientales (Frankrijk), Gérone (Catalonie). [25] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, pp. 13 – 14 [26] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, p. 14 [27] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, p. 15 [28] Een andere zus Ædhild (Eadhild) en Ædgyfu (Hedwig van Wessex) was Ædgyth (Edith van Wessex) die met Otto I van Duitsland zoon van Heinricus I was getrouwd. Ēadweard se Ieldra (Edward de Oudere), koning van Wessex had zo zijn politieke invloed in de vorstenhuizen rond de noordzee. [29] Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der mittelrheinischen Territorien, Koblenz, 1860, nº 169, pp. 233-234 [30] Eberhard van Franken was de jongere broer van Konrad I van Franken. Hij ondersteunde het koningschap van zin broer Konrad actief. Vooral tegen de hertogen Arnulf van Beieren en Heinricus van Saksen. Nadat Heinricus van Saksen tot koning Heinricus I werd gekozen, bleef Eberhard loyaal aan Heinricus. Deze benoemde hem tot Hertog van Lotharingen tussen 926 en 928. Na de dood van Heinricus kwam hij al snel in conflict met diens zoon Otto I. Deze belegerde zijn burchten in het Frankenhertogdom. [31] Wichman de Oude was graaf in Bardengouw. Hij was getrouwd met de zus van koningin Mathilde, de moeder van Otto I. Wichman behoorde tot de Billungers. Otto benoemde niet de oudste zoon van Egbert Billung tot opvolger, maar Herman, de jongere broer van Wichman. Zijn zonen Wichman II en Egbert keerden zich tegen de Ottonen. [32] Flodoard of Reims, 894 – 966, The Annals of Flodoard of Reims, 919 – 966 / edited and translated by Steven Fanning and Bernard S. Bachrach, Toronto 2004, p. 32 ‘zijn lichaam is nooit gevonden. Flodoard schrijft dat vissers een lijk hebben gevonden en vanwege zijn kleding en uitrusting begraven en verborgen. [33] Beyer, Urkundenbuch zur Geschichte der mittelrheinischen Territorien, Koblenz, 1860, nº 183, pp. 245-246 MGH Diplomata [Urkunden] (DD OI), nº 73, pp. 151-152 (origineel diploma) In de 14de eeuw is een kopie gemaakt van dit diploma van Otto I, maar hierbij probeert men in deze vervalsing het klooster Oeren bij Trier onder de kerk van Trier te plaatsen. Staatsarchiv Koblenz, Kleines Balduineum aus der Mitte des 14 Jh. Fol. 93. Vlg. MGH Diplomata [Urkunden] (DD OI) nº 440, pp. 594-595 [34] Arnuf van Karintië, Zwentibold, Lodewijk het Kind en Karel de Eenvoudige

56 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page