top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

De honger naar relieken en onroerendgoedbezit

Bijgewerkt op: 7 mei 2020


Op de vlucht voor de Vikingen of interne onrusten?


De geschiedenisboekjes hebben ons geleerd dat de Utrechtse bisschop Hunger in 858 voor de Vikingen op de vlucht zou zijn geslagen. Naar aanleiding van dit onderzoek stel ik hier de nodige vraagtekens bij. Allereerst moet de geschiedenis worden bijgesteld dat Hunger niet in Utrecht zat maar in Maastricht. En vervolgens lijkt het erop dat de 13de -eeuwse Kroniekschrijvers met hun fantasie op de loop zijn gegaan om iets anders te verdoezelen. Namelijk de roof door Utrecht van relieken uit de Rijksabdij van Bergh aan de Roer.

Het is een feit dat deze periode van de 9de eeuw een zeer onrustige en onzekere periode is geweest. Dit kwam niet alleen door de invallen vanuit het buitenland (Noormannen en Denen, Moren en Arabieren) Deze onrusten kwamen ook door interne oorlogen en onvrede. Deze onrust ging niet ongemerkt aan de kerk van sancti Martini in Veterus Traiectum (Oud Maastricht) voorbij.[1] In de betreffende oorkonde waarin de bisschop Hunger toestemming krijgt om van het klooster in Bergh aan de Roer gebruik te mogen maken staat dat de bisschop is gevlucht door invloed van ‘barbaarse handelingen’. Maar er staat niet of dit door plunderende Noormannen en Denen is gebeurd of vanuit onrusten in het land zelf. De geestelijkheid was inmiddels al gevlucht zo zegt de oorkonde.

In de periode 850-858 begint er onvrede te ontstaan over de regerende vorsten. In het Loire gebied, ontstaat een fractie van edelen, die zich tegen hun koning Carolus Calvus (Karel de Kale) hadden gekeerd. Ze hadden zich verbonden aan de theoloog Gottschalk die Carolus Calvus en zijn Hof had veroordeeld. Achter hen schaadde zich de metropoliet en aartsbisschop Wenilo van Sens en de graaf van Troyes. Hij was de leidende figuur die een samenzwering opzette om Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) uit te nodigen om het koninkrijk van zijn broer Carolus Calvus (Karel de Kale) over te nemen.

In de oorkonde van 18 mei 854 bevestigd Hludovicus rex (Lodewijk de Duitser) aan Hunger bisschop van de kerk van veteris Traiecti (Oud Traiectum) gewijd aan sancti Martini confessoris (Sint-Martinus de Belijder) de immuniteit zoals die eertijds door Hludovuici Hludovicus Pius (Lodewijk de Vrome) aan de voorgaande bisschoppen was verleend. Op 2 januari 858[2] verleend Hlotharius (Lotharius II) aan bisschop Hungarii van de kerk in Traiectensis, gewijd aan Sint-Martinus dat hij het klooster van Sint-Pieter bijgenaamd Bergh, dat ligt in de Maasgouw aan de rivier de Roer mag gebruiken. Het is opvallend dat in 854 bisschop Hunger zich eerst richt tot de vorst van Oost-Francië Hlodowicus Germanicus om de immuniteit te verkrijgen over zijn kerk in Veteris Traiecti. En vier jaar later in 858 wendt hij zich tot de vorst van Lotharingen (Hlotharius II), zodat hij kan vluchten naar Bergh. Wat opvalt is dat de Denen en Noormannen de schuld krijgen van deze onrustige periode. Ze zouden hebben geplunderd, geroofd en de boel in de brand gestoken. Het is echter in deze periode tamelijk rustig wat het plunderen door de Denen betreft. In 854 namelijk is er een strijd losgebarsten in Denemarken onder verschillende clans wie zich de koning van Denemarken mag noemen en de troon daar mag bestieren. Veel Denen blijken mee te doen in deze strijd en de streken die ze bezet hielden hebben ze verlaten om terug te keren naar Denemarken. In deze strijd komen veel Denen om. De annalen van Fulda beschrijven hoe ze zich terugtrokken.[3] De Noormannen, die twintig jaar lang voortdurend die plaatsen aan de grenzen van het Frankische rijk, die per schip bereikbaar waren, met moord, brand en roof op een wrede wijze hadden geplunderd, kwamen samen uit de verschillende delen waarnaar ze in hun verlangen tot plundering uitgezwermd waren, en keerden terug naar hun hun vaderland. Daar was een burgeroorlog aan de gang tussen Horih (Hrørek/ Rorik), de Deense koning, en Gundurm, de zoon van zijn broer, die tot die tijd door Hørek uit het land was verdreven en een bestaan als piraat had geleid. Beide partijen bestreden elkaar zo moordzuchtig dat ontelbare gewone mannen werden gedood en van de koninklijke familie slechts een jongen overbleef, aldus bestrafte de Heer het onrecht dat zijn heiligen was aangedaan en gaf de vijanden wat ze verdienden. De Annalen van Sint-Bertijns: De Denen streden onder elkaar in een burgeroorlog, ze vochten gedurende drie dagen een verbitterde slag, waarbij koning Orico (Hrørek/ Rorik) en andere koningen omkwam en bijna de gehele adel verdween. Maar het zijn niet de Denen die voor de onrust zorgen. De onrust komt van binnenuit.

Koning Hlotharius I (Lothar I) (795-855) vertrekt aan het einde van zijn leven naar de abdij van Prüm waar hij ook sterft en wordt begraven. Op 19 september 855 verdeelt hij zijn koninkrijk dat bekent staat als de Rijksdeling van Prüm. Hij overlijdt de 29ste. Een dergelijke deling was ook in 843 gebeurd. Het zogenaamde Verdrag van Verdun. Hierbij had Hlotharius het Middenrijk ontvangen van zijn vader Hludovicus Pius (Lodewijk de Vrome) Hij geeft nu zelf het noordelijke deel van het Middenrijk aan zijn zoon Hlotharius II die zich als erfopvolger van het Noordelijke Middenrijk direct tot zijn oom Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) wendt. Hij wordt daar in Francfort (Frankfurt) in het Oostelijke rijk van Hludowicus gekroond. Hlotharius II schikt zich dan eigenlijk onder het bewind van zijn oom. De rijksgroten van Lotharingen hadden hun keus voor Hlotharius II al aan Hludowicus voorgelegd en deze had hier ook mee ingestemd. Hludowicus kan doordat deze hiermee in hebben gestemd invloed uitoefenen zonder dat daardoor Carolus Calvus van West-Francië en de Lotharingse aristocratie direct tegen hem opstandig worden.

De tijd waarin bisschop Hungerus van Traiectum leefde, was er een van veel interne spanning binnen het koninklijk huis. De Karolingische koningen waren instabiel door interne onrust. Het koninkrijk van Hlotharius (Lotharius II) was tot op het bot verdeeld door de scheidingswensen van koning Hlotharius (Lotharius II) om van zijn vrouw de koningin Theutberga van Arles te scheiden.[4] De koning wenste zich van zijn vrouw te ontdoen omdat ze geen kinderen kon baren. Hij had al sinds 855 een minnares en bedacht allerlei listen en pogingen om zijn wil door te voeren. Deze op handen zijnde scheiding werd uitgevochten tot aan paus Nicholas I, met als gevolg de excommunicatie van Waldrada, de minnares van Hlotharius (Lotharius II).[5] Maar ook de excommunicatie door paus Nicholas I van aartsbisschop Ghunter van Keulen en Thietgaud van Trier en alle andere bisschoppen die in 860 tijdens het concilie van Aquis (Aken) hadden ingestemd over dit onderwerp werden berispt.[6] Bij dit concilie waren naast de bisschoppen dit keer ook rijksgroten aanwezig.[7] Expliciet staat er bij verschillende vermeldingen dat bisschop Hunger van Traiectum (Maastricht) niet aanwezig is. De annalen van Fulda van de auctore Ruodolfo (862-863) geven aan dat Bisschop Hunger ziek zou zijn.[8] Maar de bisschop heeft klaarblijkelijk voor de scheiding gestemd en wordt als zodanig opgenomen in de lijst.[9] Dit veroorzaakte een rel die uitmondde in een openlijke oorlog die ervoor zorgde dat het land werd verdeeld en families tegenover elkaar kwamen te staan. De Dani en Nordmanni waren hier klaarblijkelijk van op de hoogte en kregen hierdoor vrij spel om te plunderen, te roven en te moorden omdat de Frankische edelen, bisschoppen en koningen meer met zichzelf bezig waren om elkaar te bevechten dan dat ze de kuststreken en het land beschermden en onderhielden. Volgens het 12de -eeuwse afschrift (origineel ontbreekt), zou Hlotharius (Lotharius II) in 858 aan de bisschop Hungarii (Hunger)van ‘Traiectensis ecclesia, que in honore Christi confessoris Martini constructa’ het klooster in de ‘pago Maso super fluvium Rure monasterium in honore sancti Petri constructum, quod Bergh’. Het klooster van Sint-Pieter, bijgenaamd Berg, aan de rivier de Roer in de Maasgouw hebben geschonken.[10] De oorkonde is volgens een formule opgesteld en wijkt af van de tijd waarin ze zou zijn opgesteld.[11] De inhoud en de genoemde personen waren op het moment van de datum (858) rivalen van elkaar. De oorkonde is opgesteld aan het einde van de 12de eeuw. Ze is een secundaire bron die vanwege de inhoud en opstelling als verdacht moet worden aangemerkt. Men kan hierover verschillende hypothesen maken.

Hypothese over de Relieken


De eerste hypothese is: dat ze is opgesteld om relieken die het bisdom Utrecht na de periode van bisschop Adelbold II had meegenomen uit Berg te verklaren. Met name de relieken van de heilige Wiro, een missiebroeder uit de tijd van Willibrord. De heilige Wiro wordt later in de Utrechtse kerk vereerd. Zijn relieken zouden volgens de overlevering hebben gelegen in het klooster van Sint-Pieter in Berg aan de Roer. Om in de oorkonde Hunger onderdak te bieden in het klooster van Sint-Pieter is een mooie bijkomstigeheid. Blijft de vraag of hij wel daadwerkelijk is gevlucht, omdat bisschop Hunger van Traiectum na 857 gewoon in Traiectum resideerde. Dit blijkt uit de briefwisseling tussen Hincmar bisschop van Reims en bisschop Hunger van Traiectum die in zijn brief suggereert dat bisschop Hunger in Traiectum zijn bisschopsstoel had. Er wordt een vermelding gemaakt dat ‘barbaren’ de oorzaak zijn van de vlucht van bisschop Hunger en zijn monniken. In alle jaarboeken die zijn geschreven door verschillende kloosters krijgen de Dani (Denen) overal de schuld van. De term Dani of Nordmanni zijn synoniem aan plunderingen, brandschaden en doodslag. Woorden als Dani en Nordmanni worden er dan ook altijd expliciet bijgeschreven door de monniken van de kloosters en abdijen. Het is daarom opvallend dat in deze situatie de woorden Dani of Nordmanni niet zijn gebruikt maar een meer algemene vorm van Barbarica (barbaars handelen). De geestelijkheid heeft in de vaak later opgestelde annalen en oorkonden de plunderingen door de Denen en Noormannen aangegrepen om een dekmantel te creëeren van de uitgevoerde diefstallen van felbegeerde relieken van christelijke heiligen. Terwijl de geestelijken zelf met de relieken aan de haal gingen. Kortom is de basis voor dit historiografische bouwwerk over de Denen aanvallen nogal zwak. De Deen Hrørek (Roric) is tussen 860 en 862 teruggekeerd naar Fresia. In 862 vermaand bisschop Hincmar van Reims, Hrørek (Roric) per brief dat deze geen steun verleend aan Balduinum (Boudewijn met de IJzeren Arm). Deze had de West Frankische koning Carolus Calvus (Karel de Kale) tegen zich in het harnas gejaagd, door zich te bemoeien met zijn dochter Iudith (Judith) en er vervolgens met haar van door te gaan en naar het noorden te vluchten. Hrørek is een leenman van Hlotharius II geworden. Het feit dat Hincmar aan Hrørek schrijft, wil zeggend dat Hincmar dacht dat deze Deen voldoende macht zou kunnen hebben om Balduinum te helpen. Een andere brief van Hincmar is gericht aan bisschop Hunger van Traiectum. Hij wordt verzocht om invloed uit te oefenen op Hrørek om te zorgen dat deze geen hulp zal aanbieden aan Balduinum. De brief van Hincmar geeft aan dat bisschop Hunger in Traiectum (Maastricht) verblijft. Hoe kan anders namelijk bisschop Hunger op Hrørek invloed uitoefenen. Hrørek bevindt zich ergens in het missiebisdom van Traiectum (Maastricht). Al deze berichtgevingen maakt het feit van de vlucht vanuit Traiectum naar Bergh niet aannemelijk.


Hypothese over Bezittingen


Een tweede hypothese is dat deze oorkonde is opgesteld om later bezit van Odiliënberg (voorheen Sint-Pietersabdij te Berg) te verklaren en op te eisen door de nieuw opgerichte bisdom Utrecht na 927. Alle gebruikte geschriften die worden gebruikt voor het claimen van bezit van het bisdom Utrecht baseren zich op 12e -eeuwse afschriften van oudere oorkonden die uitermate dubieus zijn opgesteld. Zo kan ook dit 12e euwse afschrift uit Egmond worden gezien met inhoud uit 858.

Traditioneel gezien staat er letterlijk: ‘heeft de Utrechtse bisschop Hunger een klooster ontvangen in het bisdom van Luik. Dit is verre van vreemd. Allereerst behoorde Berg niet tot een bisdom in deze periode maar was het een koninklijk kerkelijkgoed. Als ze al bij een bisdom was in te delen dan zou dit bij Traiectum (Maastricht) zijn. De traditie maakt hier het bisdom Luik van. Dit is nog des te vreemder, omdat Luik niet onder de metropoliet Gunthar van Keulen viel terwijl deze in de acte wel wordt opgevoerd. Luik werd bestuurd door bisschop Franco (850-863) die tot de fractie van Carolus Calvus (Karel de Kale) van West-Francië behoorde. In het verdrag van Meerssen in 870 dat sterk door de bisschoppen was gedicteerd laat zien dat het bisdom van Luik als enige kerkprovincie voor het overgrote deel overgaat naar het rijk van Carolus Calvus (Karel de Kale). Een vreemde actie om een klooster aan een bisschop te geven in de diocese van een andere bisschop. Dit past niet binnen de kerkelijke hierarchie en komt als zodanig niet voor. Als hier Traiectum (Maastricht) wordt gelezen en men bedenkt dat het binnen het missie-diocese van Maastricht viel, is de inhoud van de acte wel te verklaren. Maar men moet zeker in acht nemen dat het een 12de -eeuws afschrift uit het klooster van Egmond is.

Toch zijn er nog andere geschriften uit de tijd zelf. Door deze er allemaal bij te halen kan een derde hypothese worden opgesteld. Alles beschouwend lijkt het dat bisschop Hunger wordt omgekocht. Een soort wederdienst. Hlotharius (Lotharius II) schenkt het ‘ad consolationem et refugium canonicorum’ aan bisschop Hunger van Trecht om daar te mogen verblijven met zijn kanunniken. In ruil daarvoor verlangde Hlotharius de steun van bisschop Hungerus bij de stemming van bisschoppen in de ‘vecht’ scheiding tussen koning Hlotarius en koningin Theutberga zodat de koning kon trouwen met zijn minnares Waldrada en deze tot koningin kon kiezen. Daarmee wordt dit klooster tijdelijk het nieuwe onderkomen voor de kring van canonicique (kanunniken).[12] De Sint-Maarten was volledig verwoest door ‘barbaren’[13] waarna de kloosterlingen en broeders verstrooid zijn geraakt.[14] In het Sint-Pieterklooster kunnen ze weer bij elkaar komen. De bisschopsstad Traiectum (Maastricht) werd uitgemoord. De bevolking, enige geestelijken, al het volk dat van buiten naar binnen in de versterking was samengekomen werden door de barbaren naar een andere wereld geholpen.[15] Archeologisch zijn er in het oude Maastricht niets van brandsporen uit deze periode gevonden. Dus van een totale verwoesting gaat dit niet op. Plaatst men deze traditie op Utrecht, dan geldt dat men in Utrecht in een dikke laag aangeslibte klei sediment terrecht komt en waar deze periode geheel ontbreekt. Dus ook in deze hypothese blijven er verdenkingen bij deze oorkonde waarom ze zou zijn opgesteld in de 12de eeuw. Is er daadwerkelijk een origineel geweest? Waarom is dan deze oorkonde niet letterlijk in de stijl-formule van de 9de eeuw overgeschreven. En als Traiectum zou zijn verbrand en overvallen door barbaren, waarom wordt er dan nergens elders melding gemaakt dat dit belangrijke bisdom in de as wordt gelegd en er wordt uitgemoord.

Bisschop Hunger en de scheiding van Koning Hlotharius II en Koningin Theutberga

Het land is verscheurd door interne oorlogen en onrusten die ook de kerk van sancti Martini (Sint-Maarten) in Veterus Traiectum (Oud Maastricht) niet onberoerd hebben gelaten.[16] De oude documenten geven de schijn dat bisschop Hungerus zich bij de groep heeft geschaad die zich tegen Carolus Calvus (Karel de Kale) hebben verzet of het onderspit heeft moeten delven in de strijd die gaande was om de macht in het rijk van Hlotharius (Lotharius II). Koning Hlotharius (Lotharius II) is degene die met de oorkonde bevestigd en goedkeurde dat de bisschop van Traiectum voor het leven gebruik mag maken van het klooster van Sint-Pieter in Bergh aan de Roer.[17] In de voorafgaande jaren had keizer Hlotharius (Lotharius I) die een zoon was van Hludovicus Pius (Lodewijk de Vrome) het rijk in 855 verdeeld onder zijn drie zoons. Hlotharius (Lotharius II) was de tweede zoon en had geen recht op de keizerskroon van zijn vader. De gemoederen liepen hoog op omdat de oudere broer Hludovicus (Lodewijk) Italië kreeg en zelfs de gebieden ten noorden van de Alpen wilden hebben. Hlotharius (Lotharius II) vond dat zijn zieke jongere broer Carolus de Provence (Karel van Provence of ook de Jonge) geen eigen koninkrijk mocht hebben. Hlotharius (Lotharius II) kreeg hierin bijval van Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser). Carolus de Provence (Karel van Provence) kreeg de steun van Carolus Calvus (Karel de Kale). Hierdoor werd het verdrag van Prüm bezegeld. Hlotharius (Lotharius II) was met Theutberga de dochter van Boso van Arles gehuwd. Deze laatste had grote bezittingen in Valais in het westen van Zwitserland. Dit was een strategisch en politiek huwelijk, omdat het gebied gunstig was gelegen ten opzichte van zowel Italië als Bourgondië.

De regeringsperiode van Hlotharius (Lotharius II) werd gedomineerd door het kinderloze huwelijk met Theutberga. Lotharius II had wel kinderen, maar bij zijn bijvrouw Waldrada. In 857 had hij zijn echte vrouw al verstoten en begon hij geruchten in de wereld te brengen over Theutberga. De kinderen die hij had bij zijn minnares Waldrada waren voor de wet buitenechtelijke kinderen die geen recht hadden op de erfenis van Lotharius en zeker niet het koninkrijk konden erven. Lotharius probeerde om van Theutberga af te komen door van haar te scheiden en met zijn bijvrouw te trouwen. Omdat Waldrada uit Rijnlandse adel stamde, was scheiding en huwelijk mogelijk. Dit bracht echter een openlijke oorlog teweeg met Hugbert van Arles. Hij was de broer van Theutberga en tevens een hertog van Lotharius II van de gebieden ten zuiden van de Jura. Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) en Carolus Calvus (Karel de Kale) werkten Hlotharius (Lotharius II) in alles tegen, omdat ze hoopten te profiteren van zijn kinderloze huwelijk zodat hij zonder wettige erfgenamen zou komen te overlijden. Theutberga werd verstoten als vrouw van Hlotharius (Lotharius II). Maar de rijksgroten in zijn rijk gingen niet zomaar akkoord met deze vormloze verstoting van een adellijke vrouw uit hun midden. Hierop werd Theutberga beschuldigd van incest en bloedschande doordat ze een zwangerschap zou hebben verwekt bij haar broer Hucbert. Daarom zou ze een occult drankje hebben gedronken om de ongeboren vrucht te laten afdrijven. Door gebrek aan bewijzen van beide partijen werd er door besluit van de lekenabten en de raad van bisschoppen en met toestemming van de koning besloten dat Theutberga een Godsoordeel moest ondergaan. Een plaatsvervanger van Theutberga moest met haar hand in een ketel met kokend water om er een object uit te halen ‘Iudicium aquae ferventis’.[18] Haar vervangsters hand was natuurlijk vol brandwonden en werd daarna verbonden. Voor haar liep het proces goed af, omdat de wonden afnamen binnen drie dagen. Dit was een teken dat God had ingegrepen in het genezingsproces.[19] Hlotharius (Lotharius II) moest zijn vrouw weer opnemen. Hincmar van Reims schrijft dat men hem dit mondeling heeft meegedeeld dat dit met de bisschopszegen is gebeurd. In de formulering van het oordeel staat er niets dat er naderhand de zegen is uitgesproken over het huwelijk en het oordeel. Dat Hlotharius (Lotharius II) hiermee geen genoegen nam is duidelijk. Hij probeerde bijstand te vinden van geestelijke bondgenoten. Gunthar, de aartsbisschop van Keulen, Theudgaud, de aartsbisschop van Trier en bisschop Aventius van Metz bereiden de plannen voor, om opnieuw een koninklijk proces te starten.[20] Hlotharius (Lotharius II) was al voor 855 met Waldrada en haar al de liefde verklaart en bleef dit tot het einde van zijn leven doen. Hij had bij haar al kinderen verwekt. Hun zoon Hugo is met zekerheid net als twee van zijn zussen opgenomen in het Liber Memorialis van Remiremont.[21] Om de koning en zichzelf van dienst te zijn belegden ze een synode in Aken op 9 januari 860.[22] De bisschoppen brachten begrip op voor Lotharius II en verboden de voortzetting van het huwelijk tussen de koning en koningin.[23] Ze beriepen zich op de statuta patrum over incest. Lotharius II gebruikte opnieuw dezelfde voorwendselen, maar zegt dat Theutberga voordat ze aan het Godsoordeel was begonnen had gebiecht. Hierdoor zouden haar zonden al zijn vergeven en was het Godsoordeel niet geldig te noemen. Theutberga had inmiddels paus Nicholas I op de hoogte gebracht van haar oordeel. De Annales Bertiniani schrijven: Lotharius II dwong zijn koningin en vrouw Theutberga, die hij met zo veel haat behandelde dat hij haar voor de bisschoppen liet bekennen dat ze met haar broer Hucbertum sodomie had gehad voordat ze met Lotharius II trouwde. Daarop werd ze direct als boete in een klooster opgesloten.[24]

De bisschoppen echter schuwden om een beslissing te nemen over het besluit of Lotharius II opnieuw mocht trouwen. De oppositionele bisschoppen brachten daarop Hincmar van Reims in het spel die aan de synode van Aken niet had deelgenomen, ondanks dat zijn bisdom in het gebied van Lotharius was gelegen. In 862 werd er opnieuw een synode in Aken gehouden waar Lotharius II opnieuw zijn beschuldigingen en betoog tegen Theutberga hield. Hierop namen de bisschoppen een tot dan toe niet gezette stap door te verklaren dat Theutberga geen rechtmatige echtgenote was van de koning die door God was voorbestemd om koning te zijn. De koning had zichzelf als ongeschikt beschreven zonder een koningin en verzocht om een nieuw huwelijk te mogen aangaan. Het besluit van 862 had ervoor gezorgd dat de bisschoppen hun koning hierin tegemoet wilden treden.

Op de synode van Metz in juni 863 vond een Rijksconcilie plaats. In afwezigheid van Theutberga herhaalde Lotharius II zijn argumenten. Hij stelde dat hij al met Waldrada in een huwelijk verbonden was geweest. Nadat hierover getuigen waren gehoord en dit hadden bevestigd werd de beslissing van 862 bekrachtigd en de aartsbisschoppen Gunthar en Theudgaud naar Rome gestuurd. Paus Nicholas I was het niet met de besluiten eens die waren genomen op de synode van Metz. In oktober 863 komt er een synode in Rome. Hierbij draait de paus de besluiten die zijn gemaakt in Metz terug. Hij ontsloeg Gunthar en Theudgaud uit hun ambt en excommuniceerde de bisschoppen.[25] Hij verplichtte de koning een keuze te maken. Of hij werd vervloekt met het zwaard van de banvloek of hij herstelde Theutberga in haar recht als echtgenoot. In het jaar 865 verbond de wet het koninklijk paar weer samen. Lotharius II moest zweren dat hij zijn verstoten vrouw weer als een echtgenoot zou behandelen. Theutberga werd gekroond. Waldrada vluchtte opnieuw naar Lotharius II en stookte hem opnieuw op tegen Theutberga. De apostolisch boodschapper uit Rome was nog maar net vertrokken naar Rome of het vuur van haat tegen Theutberga werd zo aangewakkerd dat deze zich met de dood bedreigd voelde en vluchtte. Ze vertrok naar Carolus Calvus (Karel de Kale) in West-Francië die haar in bescherming nam. Er werd een brief naar paus Nicholas I gestuurd waarin werd uitgelegd hoe koning Lotharius II zijn echtgenote aan kwellerijen had onderworpen die daardoor in zo’n nood verkeerde dat ze wilde scheiden van haar man en afstand wilde doen van haar kroon en koninklijke waardigheid. Ze wenste alleen te leven zonder haar man, Lotharius II belegde opnieuw een Rijksverzameling waarin hij vastlegde dat hij koningin Theutberga persoonlijk wil verhoren en voor zijn gerecht wil onderwerpen. Hij wil geheel van haar scheiden. Als dit niet lukt en hij haar niet van echtbreuk kan beschuldigen, dan zal men de koningin zondermeer om het leven brengen. Zowel Lotharius II als Theutberga worden voor het gericht gehaald. Hier wordt gezegd dat de aanklacht van Lotharius II vol met onredelijkheid is. Want als Theutberga niet zijn echtgenoot is zoals hij zegt, hoe komt het dan in hem op om te zeggen dat Theutberga echtbreuk heeft gepleegd als ze zoals Lotharius II beweerd zijn vrouw niet was en dus niemands vrouw was. Daardoor kon Theutberga haar huwelijk ook niet breken zoals Lotharius II beweerde. Het recht werd gesproken en Theutberga werd op geen enkele wijze schuldig bevonden.

Daarop besloot de paus in de kerk van Sint-Petrus dat hij Waldrada excommuniceerde. Dit hield in dat zij werd verstoten uit de gemeenschap der christenen. De paus stuurt een brief aan alle bisschoppen in Germanië en Gallië zodat ze weten dat Waldrada nergens meer toegelaten zal worden. Zo is ons in op 2 februari deze brief tot ons gekomen.[26] Daarop wordt zelfs de paus bedreigt en volgt er een belegering van Rome door Hludovicus (Lodewijk) de broer van Lotharius II. De paus zwicht niet voor de druk en veranderd niet van zijn gedachten. Lotharius II neemt wraak op Karolus Calvus (Karel de Kale) die hij als de man ziet die de paus tegen hem heeft opgezet. Als Judith (Judith van West Francië) de dochter van Karolus Calvus (Karel de Kale) wegloopt, biedt Lotharius II haar onderdak. Judith was op twaalfjarige leeftijd door haar vader in 856 uitgehuwelijkt aan de 51-jarige koning Æthelwulf van Wessex. Na zijn dood werd ze in 858 uitgehuwelijkt aan zijn zoon Æthelbald. Maar dit huwelijk werd nietig verklaard omdat ze dan haar eigen stiefzoon zou trouwen.

De bisschoppen en andere geestelijken die deze scheiding van Hlotharius en Theutberga moesten goedkeuren of afkeuren werden door verschillende politieke belangen benadert en gemanipuleerd. Dit politieke spel nam zoveel tijd in beslag dat Hlotharius (Lotharius II) niet in staat was om zijn koninkrijk tegen de invallen door de Dani en Nordmanni te verdedigen. Lotharius II ondernam een veldtocht tegen Hugbert van Arles en moest hierbij het onderspit delven. Hij probeert zijn jongere broer Karel van Provence om te kopen in ruil voor steun verkrijgt deze de gebieden van Moûtiers en Belley tegen de Italiaanse westgrens. Lotharius II ontneemt zijn hertog Hugbert van Arles zijn hertogdom en geeft het aan Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) of aan zijn broer Hludovicus. Zijn broer Karel de Provence benoemd hij tot zijn erfgenaam.

In 863 was Karel de Provence gestorven en Lotharius erfde alleen van hem een klein noordelijk deel van zijn koninkrijk tot aan de Vienne. Het resterende deel van het rijk van Karel de Provence gaat over naar zijn broer Hludovicus (Lodewijk). In 869 ondernam Lotharius II een reis naar Rome en trad bij de nieuwe paus Hadrian II in communie. Hij verzekerde er de paus van dat hij geen omgang met Waldrada had gehad. Terwijl hij bezig is met de terugweg overvalt hem in Lucca een hevige koorts. Zijn ziekte wordt overgebracht op diegenen die bij hem zijn. Zijn mensen sterven voor zijn ogen aan de ziekte. Lotharius wilde het strafgericht van God niet herkennen en trok op 6 augustus 869 Piacenza binnen. Terwijl hij hier op zondag verbleef, werd hij rond negen uur bijna levenloos en verloor zijn spraak. De koning stierf de dag daarop om twee uur. Van de weinigen die waren overbleven, namen de koning mee en begroeven hem in een klein klooster (Sanctos Antonini et Victoris) in de nabijheid van de stad Piacenza.[27] Zijn buitenechtelijke kinderen worden onwettig verklaard waarna Carolus Calvus (Karel de Kale) en Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) zijn koninkrijk bij het verdrag van Meerssen verdelen.

Even terug naar bisschop Hungarii/ Ungarius (Hunger). Deze was op 14 juni 859 op het concilie in Savonnières bij Toul aanwezig. Van deze synode zijn verschillende akten bewaard gebleven.[28] Van 22 oktober tot 7 november 860 is hij aanwezig op de synode van Tusey aan de Maas waar een groot aantal bisschoppen aanwezig zijn om de vragen af te handelen die niet waren behandeld op het vorige concilie in Savonnières. Op 29 april 862 is hij aanwezig op het concilie van Aken waarbij een besluit wordt gemaakt over het huwelijk van koning Hlotharius (Lotharius II) en koningin Theutberga. In 863 is hij vanwege een ziekte gebonden om thuis te blijven en is niet aanwezig bij de cruciale synode van Metz op 14 juni 863, waarbij alle bisschoppen tegen de wil van paus Nicholas I instemmen met de ontbinding van het huwelijk van de koning en de koningin.[29] Deze instemming zal later het financiële en politieke einde betekenen van verschillende bisschoppen, die door paus Nicholas I zullen worden geëxcommuniceerd. De goedkeuring op de synode van Metz in 863 van de scheiding van koning Hlotharius (Lotharius II) van zijn koningin Theutberga van Arles door de bisschoppen en aartsbisschoppen resulteerden in een excommunicatie van de bisschoppen door paus Nicholas I. Deze draaide de besluitvorming van Metz weer terug. Dit hield in deze tijd in dat deze aartsbisschoppen en bisschoppen in een financieel en politiek faillissement terecht kwamen. De bisschop van Traiectum (Maastricht) als ook bisschop Franco van Tongeren (Luik) heeft zich geschaard in het kamp van koning Hlotharius (Lotharius II) Als het afschrift van de oorkonde echt zou zijn, zou men hier ook kunnen stellen dat het alles schijn heeft van een omkoping van de bisschop vanwege de rechtszaak en scheiding die op handen is tussen de koning en koningin. Hierbij lijkt Hunger te zijn omgekocht om zich aan de kant van Hlotharius (Lotharius II) te schaden.

Koning Hludowicus Germanicus en bisschop Hunger van Traiectum

Dhr. H. Van Wyn heeft een uitgebreid onderzoek gedaan naar het jaar waarin Hludowicus koning van Oost Francië aan de bisschop van Traiectum Hungerus de vrijheid van zijn kerk heeft bevestigd.[30] Deze koning Hludowicus heeft na zijn dood de bijnaam Germanicus ontvangen, omdat hij over het oostelijke deel van Frankrijk regeerde wat men ook Germanië noemde. In zijn tijd regeerde een zekere bisschop Hunger over de bisschoppelijke zetel van het missiebisdom Traiectum. Hij verkrijgt van Hludowicus de vrijheden en giften zoals de vorige Frankische vorsten ook aan de gemelde kerk hadden geschonken.

“In de naam van de heilige en ondeelbare Drie-eenheid, Hludowicus door hulp der Goddelijke goedertierenheid Koning. Wanneer wij rechtvaardige en redelijke verzoeken der priesteren van God, uit liefde tot den Godsdienst, begunstigen, mistrouwen wij niet van de door de opperste genade beschermd te worden. Ondertussen zij aan alle onze vlijtige, nuttige en getrouwe onderdanen, zo tegenwoordigen als ook toekomstigen bekend, nadien Hungerus, bisschop van de kerk van het oude Trecht, welke gesticht is ter eere van den heiligen Beleider Maarten en andere Heiligen, ons voor de ogen gelegd heeft een Vrijbrief van onze Heer en Vader, goeder gedachtenis, Hludowicus, de Vroomste keizer, in welke stond dat niet alleen dezelve onze Heer en Vader, maar ook zijne voorzaten Koningen der Franken, dezelfde kerk over welke Hungerus zelf door Gods bestuur gesteld was, vergunt te hebben met al haar onderdanen en met de goederen of lieden tot haar behorende, of haar enigsinds rakende, onder hunne bewaring en verdediging te staan. En dat ook dezelfde kerk door het gezag van hunne Vrijbrieven tot nog toe beschut en verdedigd was geweest, tegen het bekommeren door de rechterlijke macht. Maar echter tot versterking der zaak van de genoemde bisschop heeft ons verzocht, dat wij mede ter liefde van God en eerbied voor de kerk van deze plaats in navolging der gewoonte van onze Vader en de koningen onze voorzaten een bevelschrift van Vrijheid ten behoeve van de gemelde kerk, ten einde zij bevrijd en beschermd blijve, wilden doen maken. Zo hebben wij aan zijn bede graag onze toestemming gegeven en belast dit ons bevelschrift op te maken, bij welke wij bevelen en gebieden dat geen openbaar rechter of iemand uit hoofde van rechterlijk gezag, ook niemand uit onze getrouwe lieden, in de kerken of plaatsen of landen of overige bezittingen welke de voornoemde kerk in deze tijd in welke landstreken binnen ons gebied het ook zij met recht en reden houdt of bezit, als ook niet in zulken, met welke de Godvrucht om de heiligheid ter plaatse, hare bezittingen zal vermeerderen het zij om over twistzaken te zitten, het zij om boeten voor de schatkist op te halen, het zij om er hunne verblijfplaatsen te nemen, het zij om die diensten te vorderen tot welke onze onderdanen voor hun op hunne reizen bereid moeten staan, het zij om gijzelaars te nemen, het zij om de lieden van deze kerk zo vrij geborenen als slaven, op het land der kerk wonende, onrechtvaardiglijk te knevelen, het zij om enige schattinge of ongeoorloofde afpersingen af te eisen. Noch in onze, noch in de toekomende tijden zal mogen komen, of bovengenoemde dingen afvergen. Maar het is deze bisschop voorzegt als ook zijn opvolgers geoorloofd de goederen deze kerk, nevens alle lieden die aan haar onderworpen zijn, onder onze bescherming, vrijmaking en verdediging gerustelijk te bezitten en getrouwelijk aan ons rijk te gehoorzamen, als mede tezamen met de geestelijke vrijheid en het aan hem onderworpen volk de onmetelijke goedertierenheid des Heeren af te smeken. Zo voor de behoudenis van Ons, als van onze Gemalin en kinderen, mitsgaders van het ganse rijk door God gegeven, dat door Zijne goedertieren ontferming het in onuitmetelijke moet bewaard blijven. Voorts al hetgeen de koninklijke schatkist van de voorschreven goederen der kerk eisen kon, hebben wij geheel en al dezelfde kerk toegestaan, op dat haar inkomsten tot het plegen van de Goddelijke dienst altijd vermeerderd en aangevuld zal worden. Op dat derhalve dit gezachtschrift in de naam van God meerder kracht krijgt en van diegene die Gods heilige kerk en ons trouw zijn, te beter worden onderhouden, hebben wij dit bekrachtigd met de indrukking van onze ring te doen tekenen. Het teken van de Heer Hludowicus de godvruchtigste koning, ik Hardbertus heb dit in plaats van Ratlerius nagezien. Gegeven de 18 mei in het 21e jaar van de Heer en doorluchtige koning Hludowicus van Oost Francië, regerende de tweede indictie. Gedaan te Francfort in het koninklijk paleis in de naam van God, gelukkig, amen.”

Koning Hludowicus heeft veel charters ondertekend in het koninklijk paleis te Frankfurt. Hij heeft zich daar dus ook veel opgehouden. De bisschop tot wie hij zich richt in dit charter, Hungerus is in leven Deze bisschop is in 866 overleden. Hludowicus was sinds 817 koning van Beieren en overleed als koning van Oost Francië in 876 te Frankfurt. De oude historieschrijvers Arnoldus Buchelius, Bernardus Furmerius, Hermannus Conringius twijfelden niet aan de echtheid van het charter. Gezien de aanhef van het charter, de wijze waarop wordt gesproken over de ondertekening door het zegel in de was te drukken. Maar deze schrijvers zijn het oneens over de tijd waarin dit charter tot stand is gekomen. Furmerius houdt het op 869. Buchelius weet niet of het in 861 of 854 is. Conringius kiest voor 870.[31] Wat heeft deze historieschrijvers bewogen om zo af te wijken van elkaar. Furmerius geeft het werk uit van Heda in het jaar 1612, de historie der Utrechtsche Bisschoppen. In dit werk kan men niets lezen over het 21ste jaar en de 2e indictie van Hludowicus. Zoals dat wel te lezen is bij Buchelius.[32] Zowel Buchelius als Furmerius schrijven op de kantlijn van hun uitgave[33]aan “Indicto 2, sub Ludovico, Rege Germaniae est anno 854 aut 869. Id est 29 regni ejus” dat is ‘de 2e indictie onder Lodewijk koning van Germanië, valt in het jaar 854 of 869, dat is het 29e jaar van zijn koningschap. Furmerius behoudt wel het 2e indictie maar noemt het ‘t 29ste jaar van zijn regering. Aubertus Miraei[34]volgt Fumerius in het aangeven van de jaartallen. Furmerius geeft aan dat bisschop Hungerus tot verkrijging van deze gift in persoon naar Francfort vertrokken was, zodra hij over de dood van Hlotharius II rex Lotharingiae (Lothar II) (†869) had gehoord.[35] Dat deze zelfde bisschop in datzelfde jaar op de 22ste van de wintermaand ook overleed, nadat hij 13 jaren de bisschoppelijke stoel had bekleed. De gift is volgens Fumerius in het jaar 869 gedaan. Fumerius maakte zijn werk voor dat de gedegen Franse schrijver Mabillon, die een zeer gedetailleerd onderzoek heeft gedaan naar de jaartellingen van de Frankische koningen. HLudowicus zou zijn aangetreden na de dood van zijn vader keizer Hludowicus Pius (Lodewijk de Vrome). Deze was overleden op de 20ste van de zomermaand 840. Dat men met de jaartallen in de war komt, is doordat de Frankische koning net als zijn voorouders steeds nieuwe voordelen krijgt. Het gebied wordt uitgebreid, of er zijn andere voordelen.

Voor Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) zijn er dit verscheidene. Het begint bij 837 wanneer Hludowicus Pius (Lodewijk de Vrome) het rijk onder zijn zonen gaat verdelen. In het jaar 843 begint een nieuw tijdperk voor Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) Het is het tweede jaar van zijn regering. Waarbij er in Verdun een nieuwe rijksverdeling plaatsvindt tussen de broers/ halfbroers Hlotharius (Lotharius), Carolus Calvus (Karel de Kale) en Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser). Hierbij wil ik extra aandacht geven aan Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser). De kroniekschrijver Sigebert van Gemblours[36] schrijft dat ‘Hludovicus’ na de verdeling nog 33 jaren regeert. Hludowicus Germanicus begint volgens de kroniekschrijvers in 840. Buchelius geeft aan dat dit fout kan zijn. Dat het tweede indictie op ieder vijftiende jaar opnieuw begint. Daarmee zou het jaar 869 ook fout zijn. Fumerius en Miraei volgen elkaar in de jaartallen, maar eigenlijk zonder een bewijs te geven over deze jaren. Wilhelmus Heda geeft in zijn kroniek aan dat het charter van Hludowicus Germanius niet afgegeven is in zijn 29ste jaar maar in het 21ste jaar van zijn regering. Dit is te vinden in de uitgave van Heda door Buchelius[37] en zelfs in die van Furmerius in de tekst van Heda zelf, maar niet in het Charter wat hij overneemt.[38] Buchelius geeft als reden van de aanpassing van 29 naar 21 dat hij dit heeft gedaan omdat hij het getal van het 21ste regerings jaar zelf had gevonden in de manuscripten. Van een schrijver en onderzoeker als Arnoldus Buchelius kan men er vrijwel zeker van zijn dat hij dit ook daadwerkelijk heeft gevonden. Buchel heeft namelijk geen enkel belang in deze zaak en zou hierin ook niet gaan aanpassen. Het jaar 869 strookt eigenlijk niet met de gift aan bisschop Hungerus. Waarom niet? Om de eenvoudige reden dat bisschop Hungerus in dat jaar niet meer in leven was. Deze was in 866 overleden.

De schrijver Beka zegt uitdrukkelijk “anno domini DCCCLXVI XI calendas Januarii Hungerus episcopus obdormivit in domino, dat wil zeggen in het jaar van onze heer 866 op de 22ste van de wintermaand is bisschop Hungerus in de heer ontslapen”.[39] En Heda schrijft: “anno salutis DCCCLXVI kalend. Januarii Hungerus episcopus decessit, in het jaar der verlossing 866 in de wintermaand is bisschop Hungerus overleden.” De kroniekschrijver Johannes Leydensis (Johannes van Leiden) schrijft dat Hungerus met zijn voorgangers Alfricus (Albricus) en Ludgerus tezamen 28 jaren hebben geregeerd. Alfricus (Albricus) kwam op de bisschopsstoel na de marteldood van bisschop Fredericus die in 838 overleed.[40] Dus 28 jaar voor dat Hungerus in 866 overleed. De bisschop na Hungerus is Odilbald. Deze wordt door Regino van Prüm vermeld als dat hij in 899 overleed.[41] Beka zegt dat Odilbald 34 jaar had geregeerd en laat hem overleiden in 900.[42] Van Leyden zegt dat hij 33 jaar had geregeerd en laat hem overlijden in 899 net als Regino van Prüm. Heda laat Odilbald overlijden in 900, maar stelt het aantal jaren op 23 en zegt dat er een tussenregering was van 11 jaren. In het oude necrologium van de Sint Salvator staat dat Hungerus is overleden op de elfde kalende van Januarius dat is de 22ste van de wintermaand 866.[43] De vraag is hoe kan het dat Hungerus in het jaar 869 naar Frankfurt zou reizen in het boek van Furmerius, terwijl hij eigenlijk in 866 al is overleden. Furmerius heeft simpelweg een fout gemaakt. Hij heeft aangenomen dat Hungerus naar Frankfort is afgereisd, omdat er in het charter staat dat: ‘hij voor Lodewijks ogen deze gift heeft gelegd of vertoond heeft’ dat bij bevestiging van deze gift verzocht heeft, dat ‘Lodewijk de gebeden van Hungerus graag verhoord en zijn toestemming zal geven’. Dit heeft Furmerius kunnen doen besluiten dat Hunger bij Lodewijk aan het hof is geweest in het jaar 869. Om dat naar zijn mening het charter in dat jaar was afgegeven. Maar men moet zich herinneren dat de verzoekende personen van de oorkonde soms een volmacht stuurden in hun naam, zodat ze in levenden lijve niet aanwezig waren, maar werden vertegenwoordigd. Keizer Lotharius is overleden de 8 augustus 869. Het charter van Hludowicus Germanius en Hungerus is volgens Furmerius afgegeven op 18 mei 869. Dat is dus drie maanden voor het overlijden van Lotharius. De opmerking van dat Hungerus nadat hij van de dood van Lotharius heeft genomen afreisde naar Frankfurt, stroken dus niet met elkaar.[44] Dat is niet het enige. De Utrechtse kroniekschrijver Beka maakt ook een aantal tegenstrijdigheden omtrent de bisschop. Beka stelt dat Ludgerus van Traiectum, ‘hic temporibus, scilicet anno domini DCCCLV, Lotharius imperator, sacre religionis suscepit babitum’ dat wil zeggen dat in deze tijden namelijk het jaar 855, heeft keizer Lotharius het geestelijk gewaad aangenomen en hij spreekt van Hungerus op het eerstvolgende jaar 856. De Utrechtse kroniekschrijver meldt ons dit, en men zou kunnen gaan denken dat Hungerus niet voor 856 op de bisschopsstoel zou komen. Hungerus heeft volgens Furmerius 13 jaar geregeerd. Dat zou kloppen mits hij in 869 zou zijn overleden. Bij Johannes de Beke zit de voorganger van Hungerus, Ludgerus van Traiectum nog op de bisschopstoel in 855. Het is volgens Van Wyn duidelijk dat de Utrechtse Kroniekschrijvers gewoon overschreven en er steeds iets aan toe voegden.

Want als Hungerus niet voor 856 op de stoel kwam, en hij dertien jaren zou blijven zitten, dan zou hij voorbij zijn sterfdatum komen in 866 en uitkomen in 869. Het is bekend dat Beka of een vermeerderaar uit het Utrechtse, een schrijver uit de 14de of 15de eeuw, weleens vaker jaartallen fout heeft gehad. Beka wist alleen dat de drie bisschoppen Albricus, Ludgerus en Hungerus samen 28 jaar op de bisschopsstoel hadden gezeten, maar niet hoe lang iedere bisschop afzonderlijk het ambt had bekleed. Beka zegt over de eerste bisschop 18 Kalendas Decembris defuntus est in pace. Dat is op de 14de van de Slachtmaand stierf hij in vrede. Van Ludgerus zegt hij IX Kalendas Maji dignam creatori reddidit animam, postquam Aliquanto tempore sanctam Trajectensem rexisset ecclesiam. Dat is op de 23ste van de Grasmaand heeft zijn waardige ziel de Schepper teruggegeven, na dat hij enige tijd de heilige kerk van Traiectum bestuurd had. Hieruit blijkt dat hij alleen de dag wist en niet het jaar. Hoe kon hij dan het regeerjaar van Hungerus vaststellen? Hetzelfde geldt voor de andere schrijvers en vermeerderaars van het werk van Johannes de Beke. Johannes de Leydensis en ook Wilhelmus Heda zeggen ook beide dat de drie bisschoppen 28 jaren hebben geregeerd. Van Albricus zegt Leydensis: obiit decimo octavo calendas septembris, dat is hij is gestorven op de 15ste van Hooimaand. Van Ludgerus zegt hij obiit nono calendas maji, postquam aliquo tempore res isset ecclesiam, dat is hij is gestorven op de 23e van de grasmaand, na dat hij enige tijd de kerk bestuurd had. Heda geeft aan dat Albricus stierf op XVIII kalendas Septembris, cum praesuiset fere annis XII, of op de 15ste van de hooimaand nadat hij XII jaren het gebied had gevoerd. Dat is dan in 850 nadat hij in 838 op de bisschopsstoel was gekomen. Over Liudger schrijft Heda dat hij overleed op de IX kalendas maji, cum sedisset anno uno, dat is de 23 april na één jaar te hebben gezeten. Dat was of in 850 of 851. Hij verteld ook dat Liudger een gift aan de kerk van Traiectum had geschonken in het achtste jaar van keizer Lotharius in het jaar 850. Heda zegt wel dat Hungerus in 866 stierf. Door al deze verschillende data, kan je zien hoe men met de regeringsjaren van Hungerus heeft geworsteld en nog steeds worstelt. Van Wyn zegt dat sommigen in hun kronieken Ludgerus uit de lijst van bisschoppen schrappen, terwijl andere volgens Buchelius in een noot op Beka[45]zegt dat sommigen Ludgerus 8, anderen weer 11 of 6 jaren als bisschop geven. Heda geeft Ludgerus maar 1 jaar als bisschop. Het is dus bij de oude historieschrijvers zeer verwarrend om de juiste data kunnen lezen.

Als bijvoorbeeld Ludgerus in 855 nog op de stoel zat, dan zou Hungerus niet in 866 kunnen zijn overleden als hij 13 jaar het bisschoppelijke ambt had bekleed. Het werk van Pistorius, ‘Magnum Chronicon Belgicum’ uit 1607 geeft net als Furmerius als enige van de historieschrijvers 13 regeringsjaren voor Hungerus.[46] Dat Ludgerus in 846 op de bisschopsstoel kwam en acht jaar de stoel had gediend toen Paus Leo de IV in Rome (847 – 855) regeerde.[47] Als Liudger in 846 wordt aangesteld en 8 jaren regeert, dan zou Hungerus in 854 op zijn plaats zijn gekomen. Hij zou dan zijn aangesteld in het veertiende jaar van Hlotharius. Dit komt overeen met het jaar 840 waarin Hlotharius het keizerlijk rijk overneemt op de 20ste van de zomermaand op de dag dat zijn vader overlijdt. Telt men er dan 13 jaren bovenop, dan komt men op 866 waar Hungerus in de hooi- of wel in de slachtmaand zijn leven verliet. Rekent men vanaf de dagen, dan kloppen de 13 jaren en kom je niet uit op 867 of 869. Odibaldus heeft Hungerus direct opgevolgd. Ik beschreef al drie verschillende hypotheses rondom de zogenaamde vlucht van bisschop Hunger van Traiectum. Nogmaals: als er wordt uitgegaan van het feit dat op 2 januari in het jaar 858 de keizer Hlotharius aan Hungerus en zijn monniken het Sint-Pieterklooster in Berg aan de Roer in bruikleen geeft.[48] Wordt er in de oorkonde beschreven dat de situatie in Traiectum uiterst zorgwekkend door de steeds dichterbij komende dreiging van barbaars geweld. Het is zeer zeker niet uitgesloten dat bisschop Hunger een tegenstander was van koning Carolus Calvus (Karel de Kale) en dat hij hierdoor van zijn bezittingen is beroofd. Hungerus zou in 857 zijn vertrokken met zijn monniken, de relieken, boeken, kerkschatten van Traiectum naar elders of naar Berg. Het geweld door Dani of Northmanni is vrijwel uitgesloten. Het zou plausibeler zijn dat bisschop Hunger van Traiectum (Maastricht) was gevlucht is voor het geweld dat van Carolus Calvus (Karel de Kale) kwam. Maastricht ligt in Lotharingen. Maar ook hierin lijkt geen reden te bestaan. Mijn hypothese dat het nieuwe bisdom in Utrecht na de fundatie van de kerk van Adelbold II relieken nodig had en ook goederen. Door latere dreigingen uit de Abdij van Echternach, die uitwaren op bezittingen en inkomsten in het Fresonse gebied. Zorgde dit ervoor dat er in Utrecht het Liber donationum werd opgesteld. Een boek van schenkingen aan de kerk van Utrecht. Waarin afschriften bewaard werden van oudere oorkonden en diploma’s. Ze is dus opgesteld als een soort van bewijsvoering om hun ouderdom aan te tonen. Dit gold ook voor relieken van onder andere de heilige Wiro die zich in het klooster Bergh bevonden.

In 855 had keizer Hlotharius I zijn rijk onder zijn drie zonen verdeeld. Hlotharius II was de tweede zoon en had geen recht op de keizerskroon. De oudste zoon Hludovicus (Lodewijk II van Italië) kreeg Italië en ook de gebieden ten noorden van de Alpen. Hlotharius II vond dat zijn jongere broer Carolus de Provençe (Karel van Provençe) geen koninkrijk zou moeten erven. Hlotharius II kreeg hierin steun van zijn oom Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) en Carolus de Provençe kreeg steun van zijn oom Carolus Calvus (Karel de Kale). Hierna werd het verdrag bezegeld en staat bekend als het Verdrag van Prüm. Na deze verdeling werd Hlotharius II verbonden in het huwelijk met Theutberga van Arles, de dochter van Boso van Arles. Hludovicus (Lodewijk II van Italië) kreeg steun van zijn ooms Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) van Oost-Francië en Carolus Calvus (Karel de Kale) van West-Francië. Hlotharius II had Lotharingen gekregen en delen van Bourgondië en Zwitserland. Hludovicus (Lodewijk II van Italië) verzoende zich weer met Hlotharius II om de laatste te steunen in zijn pogingen te scheiden van zijn vrouw Theutberga. Als dank werd Hludovicus (Lodewijk II van Italië) goed bedeeld in de verdeling van het koninkrijk van hun broer Carolus de Provençe (Karel van Provençe). Hludovicus (Lodewijk II van Italië) krijgt het gebied tot aan de Rhône, behalve Lyon en Vienne. Het jaar daarop steunde hij zijn broer nog een keer in de scheidingskwestie. Hij trok zelfs met een leger naar Rome om de paus onder druk te zetten. Door de ziekte van Hludovicus (Lodewijk II van Italië) moest de militaire actie richting de paus worden afgebroken. Het lukte Hlotharius II niet om te scheiden van zijn vrouw Theutberga. Bij het overlijden van Hlotharius II in 869, waren er geen wettelijke erfgenamen. Hludovicus (Lodewijk II van Italië) was gebonden om in Italië te blijven door de belegering van Bari door de Scaracenen. Hierdoor konden zijn ooms Carolus Calvus (Karel de Kale) en Hludovicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) bij het Verdrag van Meerssen het koninkrijk van Hlotharius II verdelen. De protesten van Hlodovicus (Lodewijk II van Italië) en ook de paus konden daar niets aan veranderen.

Johannes de Beke die als monnik werkte in het scriptorium van Egmond (1346) is het niet eens met deze datum die uit de oorkonde zelf komt, en plaatst het voorval in 856. Hij geeft hier geen bewijs voor. Furmerius zegt dat het wel in 858 was. Het besproken charter van Hludowicus Germanicus aan Hungerus zou echt zijn, maar wanneer is het afgegeven? Het 21ste jaar van Hludowicus valt in 861, in dat jaar vielen de Traiectenser goederen onder de macht van Hlotharius II, de tweede zoon van keizer Hlotharius I met dezelfde naam. Hlotharius II is pas gestorven in 869. Als deze tweede indictie overeenkomt met deze tijd, dat kan het diploma niet zijn uitgegeven door Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser), want het gezag over de landen van Hlotharius berustte bij Carolus Calvus (Karel de Kale). Het kan zijn dat bisschop Hungerus bij die groep hoorde die zich verzette tegen Carolus Calvus, en dat hij mogelijk daarom van zijn goederen was beroofd. Maar het is waarschijnlijker dat het charter is geschreven in het jaar na de verdeling van het rijk van Hlotharius II tussen Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) en zijn broer Carolus Calvus (Karel de Kale) en zo het recht en gezag van Traiectum bij Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) terecht kwam. Dit was het 30e regeringsjaar van Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser). Als er geteld wordt voor Hludowicus vanaf 840, dat een vastgesteld en zeker jaar is, plus 21 jaar zitten we in 861. Carolus Calvus (Karel de Kale) zou het gezag hebben in het rijk van Hlotharius II, ook omdat koning Hlotharius II op dat moment dodelijk ziek was en stierf op 8 augustus 869. Het charter was van 18 mei 869. Hlotharius II heeft na de acte nog drie maand geleefd. Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) werd ook ziek in dat jaar maar genas in de sprokkelmaand van 870. Carolus Calvus (Karel de Kale) was toen bezig met een inval in het rijk van Hlotharius II die toen nog maar net was overleden. Hij zette in dat rijk alles naar zijn hand.

Na 25 december 838 stuurt de keizer een afgezand naar Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser).[49] Hij wordt door zijn vader keizer Hludowicus gemaand om zich stil te houden en de vrede te bewaren. Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) is opstandig en er dreigt oorlog. Hij ervaart dat hij in de minderheid is en trekt zich terug naar Noreiamque (Noreja, Beieren). Op 30 mei 839 was de keizer in Worms. Hij ontving hier zijn rijksgroten en ook zijn zoon Hlotharius die vanuit Italië was gekomen en bracht hulde aan zijn vader en vroeg om vergiffenis van zijn vroegere wandaden. De keizer schonk aan meerdere van zijn aanhangers erfgoederen en ook lenen. Hij toonde een kaart van het rijk waarbij het rijk in bijna twee gelijke stukken was verdeeld. Hij liet Hlotharius kiezen welk rijksdeel hij wilde hebben. Hlotharius kiest het oostelijke deel en Karolus Calvus krijgt het westelijke deel.



(Quarum altera)

regnum Italiae parremque Burgundiae / Koninkrijk Italië en een deel van Burgondië

id est vallum augustanum comitatum Vallissiorum / namelijk het dal van Aosta en de graafschap Valais

Comitatum Waldensem usque mare Rhodani / graafschap Waadtland tot aan het meer van Geneve

acdeinde orientalem atque aquilonalem Rhodani / dan een deel noordoostelijk van de Rhône

partem usque ad comitatum Lugdunensem / tot aan de graafschap Lyon

Comitatum Sucdingium / de graafschap Scudinger (Salins in de Jura)

Comitatum Wirascorum / de graafschap Wirascer (Varasques aan de Opper-Doubs)

Comitatum Portisiorum / de graafschap le Portois aan de bron van de Saone

Comitatum Suentisiorum / de graafschap le Saintois (noordelijk van Portois)

Comitatum Salmontensium / de graafschap Chaumont

Ducatum Mosellicorū / hertogdom van de Moezel

Comitatum Arduennensium cum Condorosto / graafschap van de Ardennen met Condroz

Inde percursum mosae usque in mare / vanaf daar de Maasafwaarts tot aan de zee

Ducatum Ribuariorum / hertogdom van Ribuarië

Wormazfelda / Wormsfeld

Sperohgouwi / Speiergouw

Ducatum Elisatiae / Hertogdom Elsaß

Ducatum Alamanniae / hertogdom Alamanië

Curiam / Chur

Ducatum Austrasiorum cum Swualafelda / hertogdom Ostfranken met Swalafeld

et Nordgowi et Hessi / Nortgau en Hessen

Ducatum Toringiae cum marchis suis Hertogdom / Thüringen met zijn marken

Regnum Saxoniae cum marchis suis / Koninkrijk Saksen met zijn marken

Ducatum Fresiae usque mosam / hertogdom Frisia tot aan de Maas (Zeeland)

Comitatum Hamarlant / graafschap Hamaland

Comitatum Batavorum / graafschap Betuwe

Comitatum Testrabenti cum dorestado / graafschap Teisterbant met Dorestade

Het deel van Karolus

Alteram partem burgundie id est / Het andere deel omvat het overige deel van Burgondië

Commitatum Genauensem / graafschap Geneve

Commitatum Lugdunensem / graafschap Lyon

Comitatum Cauallonensem / graafschap Châlon

Comitatum Amaus / graafschap Amaus (Amausensis bij Dijon)

Comitatum Hatuariorum / graafschap Hatoarië (bij Dijon)

Comitatum Lingonicum / graafshcap Langres

Comitatum Tullensium / graafschap Toul

Et sic per decursum Mosae usque in mare / en zo de Maas afwaarts tot aan de zee

et inter Mosam et Sequanam / en het land tussen de Maas en de Seine

et inter Sequanam et Ligerum cum / en het land tussen de Seine en de Loire met

marcha Brittanica / de Bretonse Mark

Aquitaneam et Wasconiam cum marchis / Aquitanië en Wasconië met de Marken

ad sepertinentibus / die daarbij horen

Septimaniam cum marchis / Septimanië met de Marken

suis et provintiam habuit / en de Provence

De keizer verklaarde hen, dat als ze trouw aan de keizer bleven, ze deze rijksdelen na zijn dood zouden mogen behouden. Op 1 september 839 was er een nieuwe rijks verzameling, nu in Cavallonem (Châlons). Hij stuurde zijn andere zoon Hludowicus Germanicus een bode met het bevel dat deze het niet in zijn hoofd moest halen om zonder toestemming van zijn vader Beieren te verlaten. Hij liet hem daarop een eed zweren, anders zou de keizer begin september direct een leger naar Augustburg (Augsburg) laten vertrekken. De keizer liet uit voorzorg als een indeling maken wie er naar Beieren moest vertrekken. Een ander deel van het leger werd klaargemaakt tegen opstandelingen van de keizer die voor onrust zorgden in Aquitanorum (Aquitanië). Er waren ook nog de onrusten in Saksen, de invallen van de Danorum (Denen) en de Sclavorumque (Slaven) die hij ook ijverig bestreed. Hludowicus Germanicus beloofde om zich aan de eed te houden die hij met zijn vader maakte, ondanks dat er bij het zweren van de eed geen rijksgroten aanwezig waren om te getuigen, vertrouwde de keizer op zijn woord.


Hij stuurde een leger naar het rijk der Saksen, om hen te beschermen tegen de invallen van de Saroborum (Sorben) en de Vultzorum (Wultzen) die in de Saksische Mark alles platbranden. De keizer zelf besloot om in de Arduennam (Ardennen) te gaan jagen en gebood zijn rijksgroten om zich op 1 september 839 in Châlons te verzamelen. Hij vertrok daarna met zijn leger naar Aquitanië en sloeg zijn legerkamp op rond drie mijlen van Arvernorum (Clermont) Daar kwamen ook de Aquitaniërs. Hij gaf hem een persoonlijk bevel, zoals hij ook zijn zoon Carolus Calvus had bevolen om zich door de eed te zweren aan hem te verbinden. Hij had de keizerin met haar zoon naar Pictavorum (Poitiers) en trok zelf naar de burcht Cartilatum (Carlat) omdat zich daar meer aanhangers van Pippini (Pepijn zoon van Pepijn) hadden verschanst die voor dit oproer verantwoordelijk was. Deze burcht was in haar geheel door de natuurlijke ligging op een rots volledig beschermd. Hij dwong de opstandelingen tot overgave en aansluiting bij hem en schonk hen Lijf en Eigengoederen. Van daaruit ging hij naar Torennae (Turenne) waar de rebellen van dit oproer zich verborgen. Ondanks dat ze zich verzetten sloegen ze op de vlucht en raakten ze verstrooid. Maar het leger van de keizer leed een zware nederlaag. Niet door het gevecht maar door het weer. Velen werden door de griep getroffen en stierven. Diegene die de ziekte overleefden keerden onder erbarmelijke toestanden terug omdat er een zeer strenge winter was ingevallen en dit het reizen bijna onmogelijk maakte. De keizer zelf vertrok naar de stad van Pictavorum (Poitiers) naar zijn winterverblijf.


De Saxones (Saksen) vochten onverbiddelijk verder tegen de Sarabos (Colodische Sorben) bij Kesigesburg en versloegen de Sarabos. De koning van de Sarabos Cimusclus werd gedood en deze stad Kesigesburg met nog elf andere burchten werden veroverd. De keizer verbleef vanaf de kerst tot aan de feestdag van de purificatie van Maria in Poitiers. Hij was al moe van de onrusten in Aquitanië, maar nu brachten ze hem tijdens de vasten het nieuws dat zijn andere zoon Hludowicus Germanicus de hoogmoed had gehad om zijn heerschappij van het rijk tot aan de Rijn op te eisen. Op dit bericht reisde de keizer af met een leger naar de palts in Aachen (Aken). De keizerin en zijn andere zoon Carolus Calvus liet hij achter in Poitiers met een kleine legermacht. Hij vierde hier eerst Pasen en ging daarna de Rijn over om Germanië binnen te dringen. Hij staakte de vervolging van zijn zoon, die inmiddels op de vlucht was geslagen. De moest zelfs bij heidense volken en vreemden geschenken geven omdat hij hulp zocht. Op de 5de mei om 9.00 ’s ochtends 840 kon men in veel plaatsen een zonsverduistering zien. Toen de keizer terugkeerde werd de keizer nog zieker. Hij stierf op een eiland in de Rijn, onder Mainz tegenover de palts Ingelheim op 20 juni 840. Het bericht van de dood van de keizer zorgde ervoor dat Hlotharius vanuit Italië was vertrokken naar Gallië. Door dat hij overmoedig was geworden door de titel Keizer, trok hij ten strijde tegen zijn beide broers Hludowicus Germanicus en Carolus Calvus. Hij had geen succes en trok zich terug, niet nalatende om zowel openlijk als stiekem smaad en schande te verspreiden over zijn broers.


In 841 begaan Hludowicus Germanicus aan de ene zijde van de Rijn en Carolus Calvus aan de andere zijde van de Rijn onrecht tegenover bewoners. Ze onderwerpen hen door geweld of bedreigingen of dwingen bij hen geschenken af. In de vastentijd trok Hlotharius met zijn leger tegen Hludowicus op tot aan Mainz. De overgang over de rivier was voor een lange tijd gesloten. Toen er door sluwheid en verraad van de aanhangers van Hludowicus, de overgang voor Hlotharius werd mogelijk gemaakt, reed Hludowicus naar Beieren terug. Ook Carolus Calvus (Karel de Kale) zocht de strijd op met Hlotharius I. Hij trok de rivier over, waarop de aanhangers van Hlotharius op de vlucht sloegen. Toen Hlotharius I hoorde dat Carolus Calvus met zijn leger onderweg was en de zijnen op de vlucht waren geslagen, trok hij zich weer over de Rijn terug. Hlotharius I zette legertroepen tegenover de wachten van Hludowicus Germanicus. Maar deze laatste overviel de opgestelde troepen van Hlotharius I en vernietigde ze voor het grootste deel en de anderen sloegen op de vlucht. Daarna reisde hij verder om zijn broer Carolus Calvus te helpen. Want intussen was er een zeer grote zeemacht van Denen en Noormannen door het kanaal naar Rouen gevaren. Daar woedde ‘roof’, ‘zwaard’ en ‘vuur’ in de steden. De steden, de monniken en het overige volk werd de dood in gejaagd of in gevangenschap gezet. De kloosters werden verlaten, als ook alle oorden langs de oever van de Seine. Of ze lieten hen indien ze veel geld hadden afgedragen in grote angst achter. Toen Hludowicus Germanicus (Lodewijk de Duitser) naderde, reed zijn broer Carolus Calvus (Karel de Kale) hem tegemoet en ze verbroederden want ze hadden nu samen een gezamenlijke vijand. Ze zonden boodschappen naar hun broer Hlotharius om te vragen voor vrede en een eenheid in binnen het gehele rijk. Maar hij lachte en hoonde de voorstellen weg. Toen hij Pippino, de zoon van zijn al lang overleden broer Pippini uit Aquitanië, met hem een verbond liet sluiten probeerde hij daarna zijn twee broers Hludowicus en Carolus in de gouw van Altidorensi (Auxerre) bij Fontanidus (Fontenay) hun rijksdelen af te nemen. Om dat Hlotharius op geen enkele wijze zich met zijn broers wilde verzoenen werd hij op zaterdag 24 juni 841 heel vroeg in de ochtend aangevallen. Aan beide zijden vielen veel slachtoffers. Toen hij zag dat hij verslagen werd sloeg hij zelf op de vlucht. Overal werden de vluchtende soldaten neergeslagen, tot dat Hludowicus Germanicus en Carolus Calvus vanuit hun vroomheid het zinloze bloedvergieten op de vluchtende soldaten verboden. De bisschoppen kregen de opdracht om in de dagen daaropvolgend de lijken van de gesneuvelden te begraven zolang zij zich nog in deze plek ophielden en zolang de tijd het nog toeliet. In deze veldslag werd bisschop Georgio van Ravenna in gevangenschap genomen. Hij was door paus Georgio (Gregorius) voor vrede vanuit Rome naar Hlotharius I en zijn broers gestuurd. Hij werd door Hlotharius I vastgehouden zodat hij niet naar zijn broers kon vertrekken. Daarna werd hij teruggestuurd naar Ravenna. Op zijn vlucht kwam Hlotharius I naar Aquisgranii (Aken) om vandaar een aanval op zijn broers te voor te bereiden. Hij probeerde om de Saxonibus (Saksen) en andere aangrenzende volkeren voor zich te winnen voor zijn snode plannen. Hij ging daarbij zo ver dat hij bij de Saksen de zogenaamde Stellingi, die het overgrote deel van de bevolking uitmaakten, vrij werden gesteld. Ze mochten zich onder de wetten van de Ælt Saxon (Oud Saksen) stellen en hun uitrusting kiezen zoals de Ælt Saxon deze hadden. De Saksen die volgens de Franken altijd tot het boze waren geneigd, namen weer hun oude goden en wezens aan in plaats van het christelijke geloof en de christelijke gebruiken. Hludowicus Germanicus onderwierp zijn heerschap voor een deel door angst, een deel door goedheid, een deel van de Saxonum (Saksen), als ook alle Austrasiorum (Austrasiërs), Toringorum (Thüringers), Alamannorum (Alamannen). Carolus Calvus nam nadat hij in Aquitanië orde op zaken had gesteld, en zo ver de omstandigheden het toe lieten zin weg door Francië. Hij ging over Cenomannos (Le Mans), Parisios (Parijs), Bellavagos (Beauvais), naar Hasbaniensis (Haspengouw) en won hier meer door zijn goedheid de mensen dan door angst. Hlotharius I plande na zijn oversteek over de Rijn zijn aanval tegen Hludowicus Germanicus. Toen hij zijn plannen verijdelt zag worden wende hij zich plotseling tegen Carolus Calvus. Het leger van Carolus en Hludowicus waren gescheiden van elkaar en daardoor makkelijker te overwinnen volgens Hlotharius I. Carolus Calvus trok zich terug in Parisiorum (Parijs), ging over de Sequanae (Seine) en kon een lange tijd zich verdedigen en staande houden tegen Hlotharius I. Hij werd vooral gehinderd door de overgang over de Seine die was versperd. Hlotharius I ging daarom rivier opwaarts naar de Mauripensische gouw (Le Morvois) tot bij Senones (Sens). Vanaf hier ging hij naar Cenomannos (Le Mans) om het hele land te plunderen, in de brand te zetten, te ontheiligen, kerkengoederen te roven, hij verbrak alle wetten en schroomde er niet voor om zelfs de heiligste ruimtes te ontheiligen. Hlotharius I nam letterlijk alles mee wat hij kon vinden. De priesters en geestelijken van alle rangen, zelfs de heilige nonnen die de diensten voor god hielden moesten hem de eed zweren. Zijn halfbroer Carolus Calvus hield zich voor een langere tijd op in Parisios (Parijs). Daarna reisde hij af naar Catalaunis (Châlons), om daar kerst te vieren. Daarna werd het 842 en trok hij verder naar Trecas (Troyes), dan vervolgde hij zijn weg door de Alsensem pagum (Alsener Gouw) en over de stad Tullum (Toul), ging hij door het woud van de Vogesi (Wasgenwald) naar Argentoratum (Straatsburg) om zijn broer Hludowicus te ontmoeten. Hlotharius I die voor zijn eigen gewin een groot deel van Gallië had vernietigd, ging bij Parisiorum Loticiam fluvium Sequanae (Seine bij Parijs) over het water en reed daarna terug naar Aquasgranii (Aken). Hij irriteerde zich aan het verbond dat zijn twee broers met elkaar hadden gesloten om de onderworpen volkeren nog steviger aan hen te binden. Daarna probeerden ze om met Hlotharius vrede te sluiten. Maar deze weigerde. Hij hield zich even rustig om zijn leger weer op orde te krijgen, om vervolgens weer de wapens op te pakken tegen zijn broers. Hij begaf zich naar de palts Sentiaco (Sinzig) dat ongeveer acht mijl van de Mosella (Moezel) was gelegen. Hij wilde daar bij de rivier oversteken. Hludowicus Germanicus kwam echter per schip en Carolus Calvus met zijn ruiterij, waardoor alle bewakers van Hlotharius I op de vlucht sloegen. Hij schrok zelf ook van het plotselinge verschijnen van zijn broers en vluchtte naar zijn Palts in Aquisgranii (Aken) om vandaar de gehele Koninklijke schat, als ook die van Sint Maria mee te nemen. Hij liet opmerkelijk een grote zilveren tafel, waarop een wereldbol was gegraveerd, met een afbeelding van de hemellichamen en de verschillende banen van de planeten in stukken zagen en verdeelde de stukken onder zijn aanhangers. Hij had gehoopt dat ze door hen zulk een loon te geven aan hem loyaal zouden blijven, maar ze verlieten hem. Hij trok via Catalaunis (Châlons) naar Trecas (Troyes) om daar Pasen te vieren en vervolgens naar Lugdunum (Lyon). Hludowicus Germanicus vierde dit feest in Coloniam Agrippinam (Keulen) en Carolus Calvus in de palts Heristalio (Herstal). Ze verzamelden uit de verschillende landsdelen mensen om vervolgens de vluchtroute van hun broer te volgen. Hlotharius I kreeg het blijkbaar benauwd en wilde nu wel onderhandelen. De omgeving van Matasconis (Mâcon) werd uitgekozen als onderhandelingsplek. Terwijl de beide legers werden gescheiden door de rivier de Saone, kwamen de broers op een eiland in deze river samen om elkaar te ontmoeten, te zien en te spreken. Ze vergaven elkaar al hun wandaden en beloofden elkaar de vrede te houden. Op 1 oktober van dat jaar zouden ze elkaar in Mattis (Metz) treffen om een preciezere verdeling van het rijk in gelijke stukken uit te werken. Rond deze tijd kwam het bericht dat de Denen in Quantovicus (Quentovich) met een hele grote vloot in de haven waren geland en daar al moordend niets in leven lieten, geen geslacht uitgezonderd. Het enige wat achter bleef waren de gebouwen. Ook Maurorum pyratae (Moorse piraten) waren via de Rhodanum (Rhône) tot Arles gevaren en verwoesten daar alles rondom hen heen en keerden met hun schepen volgeladen met buit ongehinderd terug naar waar ze vandaan kwamen. Carolus Calvus die vanaf Matascone (Mâcon) naar Aquitaniam (Aquitanië) was getrokken, kwam op tijd in Mettis (Metz) aan voor de rijks verzameling. Hlotharius ontving in Trevorum (Trier) de afgevaardigde van de Grecorum (Grieken). Na hun ontmoeting vertrok hij naar zijn palts in Theodonis-villa (Diedenhofen). Hludowicus Germanicus die heel Saxoniae (Saksen) doortrok, onderwierp nu ook diegene die tegenstand hadden geboden door geweld en vrees. Nadat hij alle grote aanstichters onder de Saksen gevangen had genomen, waren diegenen die het christelijke geloof hadden afgezworen en zich tegen hem hadden gekeerd bij elkaar gezet, waarna hij 140 liet onthoofden, 14 aan de galg ophangen en een ongekende menigte verminken en hij liet niemand van hen in leven die zich nog enigszins tegen hem weerstand kon bieden. Uiteindelijk kwamen de broers in oktober samen in Mediomatricorum Vangium (Worms). Carolus Calvus trof zijn broer Hludowicus Germanicus daar. Hlotharius I werd op de hoogte gehouden via boden die heen en weer naar hem gingen. Daarna werd er een besluit genomen om gedegen mannen uit het rijk te kiezen die een precieze indeling zouden kunnen maken, zodat er eindelijk een goede verdeling van het rijk tussen de drie broers zou ontstaan. Nadat dit was afgesproken ging Hludowicus Germanicus terug naar Germanië, Hlotharius I bleef in het midden van Frankrijk en Carolus Calvus ging naar de palts Veniens (Quierzy) om in het huwelijk te treden met Ermentrud de dochter van graaf Adalhard en ging van daar naar Augustam Viromandorum dat nu in herinnering aan de martelaar Quentin, (Saint-Quentin) wordt genoemd. Hij vierde daar de kerst van 842. Rond deze tijd vond in het laagland van Gallië een aardbeving plaats. In 843 bleven de broers Hlotharius en Hludowicus binnen de grenzen van hun rijk en hielden de vrede. Carolus Calvus trok naar Aquitanië. Daar doden de Bretonse Nomenogius en Lantbert, die daarvoor van hem waren afgevallen de hertog Rainald van Nantes en namen vele in gevangenschap. Doordat eraan zo veel kanten in Gallië invallen van rovers plaatsvonden en er bijna geen eten meer was, werden de mensen gedwongen om het meel wat er nog was, te vermengen met aarde om er nog een beetje brood van te kunnen maken. De monniken van Sint Bertijns schrijven: de paarden van de rovers hadden eten in overvloed, terwijl de mensen van het land hongerlijden. Daarna kwamen ook de Northmanni naar Namnetum (Nantes) met hun vloot en doodden de gehele geestelijke stand. De bisschop, de monniken, de nonnen, niemand uitgezonderd. Na dat ze de stad hadden geplunderd vertrokken ze naar de omgeving ten zuiden van Aquitanië om het te verwoesten. Op een eiland in het land maakten ze hun kamp en haalden van het vasteland de huizen en hun bezittingen om er hun winterkwartier van te maken zodat ze in permanente woningen bivakkeerden.

Eerst was er de rijks verdeling van 837, 839 opgesteld in Vangionum (Worms), na de dood van Hludowicus Pius op 20 juni 840 beginnen de broers een onderlinge strijd die tot 843 zal duren en daarna weer in 870 wat resulteerd in het Verdrag van Meerssen.

De Rijksverdeling van Verdun

Karolus Calvus (Karel de Kale) ging zoals afgesproken om zijn broers te ontmoeten en voegde zich bij hen in Virodunum (Verdun). Daar werden de delen toegewezen: Hludowicus (Lodewijk) kreeg alles ten oosten van de Rijn en aan deze kant van de Rhenus kreeg hij de steden en gouwen van Speier, Worms en Mainz; Lotharius kreeg het land tussen de Rijn en de Schelde waar deze in zee uitstroomt, bovendien Kamerijk, Henegouwen en Lommegouw en het Castricische gebied (zuidelijk daarvan), en de graafschappen die links van de Maas tot Ararem waar de Saone in de Rhône stroomt, en de Rhône tot aan de zee met de graafschappen aan beide zijden. Uitgezonderd van deze grenzen behield hij alleen Arras door de toegeefelijkheid van zijn broer Karolus. De rest tot aan Spanje ging over naar zijn broer Karolus. Op dat moment herstelden de Benevetano (achterland van Napels) de vrede onder elkaar en met Gods hulp werden de Saraceni uit die delen verdreven.

Carolus ad condictum fratribus obvians penes Virodunum coniungitur; ubi distributis portionibus, Hludowicus ultra Rhenum omnia, citra Rhenum vero Nemetum, Vangium et Moguntiam civitates pagosque sortitus est; Lotharius inter Rhenum et Scaldem in mare decurrentem, et rursus per Cameracensem , Hainnoum, Lomensem, Castritium, et eos comitatus qui Mosae citra contigui habentur usque ad Ararem Rodano influentem, et per deflexum Rodani in mare, cum comitatibus similiter sibi utrimque adhaerentibus; cetera usque ad Hispaniam Carolo cesserunt: factisque sacramentis, tandem altrinsecus est discessum. Ea tempestate, concordantibus ad invicem Beneventanis, Dei auxilio de illis partibus Sarraceni expulsi sunt.

In 866 was de lekenabt Hucbert, de broer van Theutberga bezig om te rebelleren tegen Hlotharius II. Hij verzamelde een groot leger van rovers, met wie hij al plunderend door de omgeving trok, tot dat hij op de mannen van Hlotharius II stootte. Daarop werden de mannen van Hlotharius II gedood of verjaagd en werden hun akkers en huizen onder zijn aanhangers verdeeld. Koning Hlotharius II zond voor de derde keer een groot leger uit om aan dit geweld een einde te maken. Maar zonder succes. Het gebied van de Jura en de Grote Sint-Bernard was een goede schuilplaats en bood genoeg tegenstand tegen de koning en zijn leger die hier nauwelijks zich over de steile bergwanden kon verplaatsen over de smalle wegen die er waren. De diepe dalen en zeer scherpe hellingen van de bergen waren een enorm obstakel en versperden hem de toegang. Uiteindelijk werd Hucbert door graaf Conrado bij het castrum Orbe verslagen.[1] Hincmar van Reims bericht in 862 aan bisschop Hunger over de schaking van Balduini, die de dochter van Carolus Calvus (Karel de Kale), Iudith had geschaakt. Ze was de weduwe van koning Æthelwulf van Wessex met wie ze op twaalf jarige leeftijd had moeten trouwen. Ætherwulf was toen 51 jaar. Na zijn dood moest ze trouwen met zijn zoon Ætherbold van Wessex. Omdat Judith werd verplicht om haar stiefzoon te trouwen werd het huwelijk ontbonden. Judith liep daarom weg. De Annales Bertiniani vermelden het voorval: Judith had na de dood van de koning van Wessex haar bezittingen in Engeland verkocht en was teruggekeerd naar haar vader Carolus Calvus (Karel de Kale). Daar werd ze onder de bescherming van haar vader en bisschop Obhut gesteld, tot dat er een nieuwe geschikte huwelijkskandidaat zich voor zou doen en ze voor een derde keer zou worden uitgehuwelijkt. Graaf Balduinum (Boudewijn van Vlaanderen) had blijkbaar zijn oog op haar laten vallen op Judith. Samen met haar broer Hludovico Balbus (Lodewijk de Stotteraar) die in onmin met zijn vader leefde zorgde deze ervoor dat Balduinum (Bouwdewijn) en Iudith (Judith) in 862 konden vluchtten naar het noorden.[2]

Een ander afschift uit het 12de - en 13de -eeuwse cartularium van Utrecht is een oorkonde gemaakt met de datum 8 juni 777. Ook dit afschrift kan bij de twijfelachtige schrijverij van Utrecht. Ze past in de reeks afschriften die samen een hele lijst maken van afschriften die hebben gediend om bezittingen en rechten te verkrijgen in het gebied ten noorden van de Rijn. Of er een oorspronkelijke oorkonde heeft bestaan? Ze is geschreven aan het einde van de 12de eeuw met een de datum 777. Dat is 400 jaar verschil. De tekst verhaald over de kathedraal van Trecht die wordt beschreven als ‘basilicam sancti Martini, que est constructa Traiecto Veteri subtus Dorestado (Sint-Maarten). Ze krijgt dan goederen geschonken in Lisiduna (Leusden).[3] Deze naam blijft zich handhaven in de daarna volgende oorkonden. In 777 werd Traiectum niet Vetus of Veteri Traiectum genoemd. Dit werd ze pas in de periode dat ze in Deventer vebleef. Zowel in de oorkonden uit de Deventer-periode en de Balderik-periode wordt er in de 12de eeuw gebruik gemaakt van de bewoording Vetus Traiectum (Oud Traiectum). De keuze om dit ook te gebruiken bij de afgeschreven oorkonde van 777 is daarmee vreemd en maakt haar hiermee verdacht.

De afgeschreven oorkonde van 18 maart 815 waarin Hludovicus Pius (Lodewijk de Vrome) de Sint-Maartenskerk in Vetus Traiectum (Oude Traiectum/ Maastricht) bevestigt in haar rechten is ook een vreemde keuze als men wederom voor Vetus Traiectum kiest. In 815 namelijk is er ook nog geen sprake van een ander Traiectum. Het bewijst dat de kopiïst tijdens het overschrijven het Vetus Traiectum heeft gebruikt, zonder erbij na te denken dat in 815 de bisschop gewoon in Traiectum verbleef. De afgeschreven oorkonde doet een bevestiging en past hiermee bij de andere bevestigingen in het Liber donationum.

Er wordt bepaald dat alle mannen van de kerk van Traiectum (Maastricht) onder de voogdij en bescherming van deze bisschopskerk staan, als ook op de oevers van Dorestado. Niemand mag de belastingen innen of zich toe-eigenen, niemand mag de kooplieden tegenhouden die hun oevers willen betreden, zich zonder hun toestemming in hun woningen vestigen en voor of na hun dood hun goederen ontnemen. Men dient degenen die zich op dat tiende deel en onder de voogdij van de kerk van Sint-Maarten bevinden op geen enkele wijze dan ook of bij welke gelegenheid dan ook schade berokkenen. Ook de Koninklijke ambtenaren mogen uit dit tiende deel niets ontvangen of onrechtmatig ten behoeve van de fiscus wegnemen, zoals ze dat ook nooit van de negen tiende delen zouden hebben ontvangen of weggenomen. De mensen die op de oevers van Dorestad woonden vielen onder de bescherming van de kerk van Traiectum, ze waren mannen van de kerk en ze konden zelfs onvrije handelaren zijn of ambachtslieden. Ook vreemdelingen konden aanleggen zonder dat ze een bedrag verschuldigd waren aan de ambtenaar van de koning. Een vreemde koopman vond er onderdak bij zijn handelspartner en kreeg er opslagruimte. De ligging van Dorestade in de monding van de Maas is zeer logisch.[4] De exacte plek is niet meer te achterhalen.

[1] MGH Diplomata [Urkunden] (DD Kar.1) Nº 117 pp. 163-164 en R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, II, Regionis chronica 866, pp. 214-215. [2] Vlg. MGH SS, 9, Chronica et annales aevi Salici, pp. 309-310, MGH Epistolae in Quart Epp. 8,1 Epistolae Karolini aevi (VI) Hincmari archiepiscopi Remensis epistolae, p. 120 nr. 155 aan Rorico de Nordmanno ad fidem Christi converso en nr. 156. Aan Hungario episcopo Vlg. MGH SS, Supplementa tomorum I-XII, pars I, Flodoardi Historia Remenis Eccleciae Lib. III, p. 529 en p. 541 Vlg. R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, III, Annales Bertiniani, 862, pp. 108-109. Vlg. MGH SS, 36 Flodoard von Reims, Historia Remensis ecclesia, pp. 306-307 [2] MGH DD Kar. 1, Karl der Große, pp. 163-164 nr. 117 (afschrift uit cartularium opgesteld aan het einde van de elfde eeuw. Er bevindt zich ook een afschrift uit de twaalfde eeuw (Liber Donationum) in het aartsbisschoppelijk archief van Utrecht. [3] MGH DD Kar. 1, Karl der Große, pp. 163-164 nr. 117 (afschrift uit cartularium opgesteld aan het einde van de 11de eeuw. Er bevindt zich ook een afschrift uit de 12de eeuw (Liber Donationum) in het aartsbisschoppelijk archief van Utrecht. [4] HSS.: Cartularium Radbod, Nr. 8; afschriften in het British Museum (A) en in het archief der Oud Rooms Catholieke Clerezy te Utrecht. Uitgegeven door Muller, Fz. S., & Bouman, A.C., (red.), in: het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, Utrecht, 1920, nr. 56. In nomine Domini Dei Salvatori nostri Jesu Christi. Hludovuicus divina ordinante providentia imperator augustus. Imperialem celsitudinem decet predecessorum suorum pie facta non solum inviolabiliter conservare, sed etiam censure seu auctoritate confirmare. Unde noverit industria seu sagacitas omnium fidelium nostrorum, tam presentium quam et futuorum qualiter Hrikfredus venerabilis vir, Veteris Traiecti ecclesie episcopus, qua est constructa in honore Sancti Martini confessoris ver ceterorum sanctorum, detulit mansuetudini nostre quasdam auctoritates constituionis qualiter domnus et genitor noster Karolus bone memorie piissimus imperator et avus noster Pippinus et antecessores eorum ad ipsam ecclesiam concessissent omnem desimam de mancipiis, terris et de teloneis vel negotio vel de omni, umdecumque ad partem regiam fiscus teloneum accipere aut exigere videbatur, et ut homines ejusdem ecclesie sub mundeburdo et tuitione ipsius aecclesie existerent, necnon et in ripis in Dorestado, ut nec bannum nef fredum aut conjectum, que ab ipsis giscot vocatur contingere aut exactare presumeret, et quisquis ex negotiatoribus in eorum ripas intrare voluissent nullam contentionem ex hoc eis fecisset, nec mansiones in eorum domibus sine permissu eorum accipere auderent, nec eorum res dum advixerint auferre aut post mortem eorum contingere, nec ullo modo eis in aliqua re calumpniam generare quis presumeret, qui in illa decima parte vel sub mundeburdo aecclesie sanctie Martini consistunt, videlicet ut sicut illi de illis novem partibus aliquid accipere aut usurpare nec velint nec possunt ita et procuratores reipublice de eadem decima parte accipere aut usurpare ad fiscum non presumant, qualiter presul ipsius aecclesie, cum omni clero secure atque quiete residens, liberius atque quietius eidem clero et populo sibi subjecto alimoniam ministrare et luminaria in eadem sede concinnare atque gentiles, qui ad christianitatem convertuntur alere et docere possit. Ob firmiatem tamen rei postulavit nobis predictus episcopus ut, peternum seu predecessorum nostrorum regum morem sequentes, hujuscemodi nostre autoritatis preceptum ob amorem Dei et reverentiam sancti Martini circa ipsam ecclesiam fieri censeremus. Cajus peticioni libenti animo accomodare placuit et per hanc nostram auctoritatem confirmare, ut omnem vel undecumque ad partem regian jus fisci censum exigere debet, vel de omnia, qua suprascripta sunt, quis contingere aut injustam interpellationem facere presumat sed sicut a domno imperatore et avo nostro et antecessoribus regibus et a nobis per hanc nostram auctoritatem constitutum est atque confirmatum omni tempore inviobiliter conservetur atque custodiatur, quatenus ipsos servos Dei, qui ibidem consistunt cum eorum pontifice, et illos quos a gentili ritu ad Christ veram converterint fidem, po nobis conjuge proleque nostra et omni populo Christiano jugiter Domini misericordiam exorare delectet. Et ut hec autoritas ab ombibus melius credatur et diligentius conservatur manu propria subscripsimus et anuli nostri inpressione signari jussimus. Signum Hludovuici serenissimi imperatoris. Data XV Kal. Aprilis, anno secundo Christo propicio imperii domni Hludovuici piisimi augusti indictione VIII. Actum Aquisgrani palatio regio in Dei nomine feliciter amen. Helisachar recognovit. [1] Veterus Traiectum of Oud Maastricht was het gedeelte van het voormalige Romeinse castello en het gebied wat tegen de Romeinse oude muur in het westen was aangebouwd tot aan het gebied van het Vrijthof. Het werd eerst omschreven als ‘vico Traiectum in castello’ vanwege de vele kooplieden en handelaren die er hun nederzettingen hadden gebouwd. De lekenabt van de Sint-Servaas, Einhard, die ook persoonlijk schrijver was van Karolus Magnus (Karel de Grote), schrijft hierover en vermeld dat aan deze zijde van de Maas, aan de kant waar ook het klooster van Sint-Servaas is gelegen een grote handelswijk is ontstaan die door zeer veel kooplieden wordt bewoond. Vlg. MGH SS 15,1 Supplementa tomorum I-XII, pars III. Einhardi Translatio et miracula SS Marcellini et Petri, p. 261 [2] MGH Diplomata [Urkunden] (DD Lo II), Nº 7, pp. 392 - 393 [3] MGH Scriptores (in Folio) (SS) 1: Annales et chronica aevi Carolini, Ruodolfi Fuldensis Annales A. 854-856 p.369, Nordmanni, qui continuis xx annis regni Francorum fines per loca navibus accessibilia caedibus et incendiis atque rapinis crudeliter vastabant, congregati de regionibus, per quas praedandi cupiditate dispersi fuerant, in patriam suam reversi sunt. Ibique inter Horic regem Danorum et Gudurm filium fratris eius, qui eatenus ab eo regno pulsus piratico more vixit, orta contentione ita se mutua caede mactaverunt, ut vulgus quidem promiscuum innumerabile caderet, de stirpe vero regia nisi unus puer nullus remaneret, Domino sanctorum suorum iniurias ulciscente et adversariis digna factis retribuente. MGH Scriptores (in Folio) (SS) 1: [Annales et chronica aevi Carolini], Annalium Bertinianorum Pars Secunda inde ab a. 835 usque ad a. 861, auctore Prudentio, Trecensi Episcopo, pp. 448-449, Dani intestino inter se praelio dimicantes, adeo tridui concertatione obstinatissima bachati sunt, ut, Orico rege et ceteris cum eo interfectis regibus, pene omnis nobilitas interierit. [4] Theutberga was een dochter van de Bosonide Boso de Oudere van Arles en zuster van Hucbert de lekenabt van de abdij van Saint-Maurice d’ Agaune in Valais in Zwitserland. [5] Waldrada was een vrouw wiens broer Thietgaud de aartsbisschop van Trier was. Haar oom was Ghuntar aartsbisschop van Keulen. Volgens de Annales Novienses was ze de zuster van Ghunter. Volgens de Vita Sancti Deicoli was ze gerelateerd aan Eberhard II, graaf van Nordgau en Straatsburg en familie van de Etichoniden. Vlg. Barnon Ernouf, Histoire de Waldrade, de Lother II et de leurs descendants, 1858, p. 3 – 5. Vlg. Veterum Scriptorum: Annales Novienses, Vlg. MGH, SS 15.2, supplementa tomorum I-XII, pars III. Sancti Deicoli, pp. 674-682 speciaal p. 679. [6] MGH, Leges Conc. 4 Die Konzillien der Karolingischen Teilreiche 860-874. pp. 137-138. Tijdens het concilli van Aken wordt er expliciet vermeld dat bisschop Hungarium (Hunger) van Traiectum niet aanwezig kan (of wil) zijn op het concilli. Vlg. MGH SS rer. Germ. 7 Annales Fuldenses sive Annales regni Francorum orientalis, p. 57 [7] MGH, Leges Conc. 4 Die Konzillien der Karolingischen Teilreiche 860-874, p. 5 ‘Aquis palatio Guntharus, summus capellanus et Teotgaudus archiepiscopie, Adventius et Franco episcopi, Hegil et Odelingus abbates sive alii fideles eius […] [8] MGH, SS rer. Germ. 7, Annales Fuldenses sive Annales regni Francorum orientalis, p. 57 ‘eius praeter Hungarium Traiectensem, quem aegritudo detibuit’ [9] MGH SS 1 Annales et chrinica aevi Carolini, Hincmari Remensis Annales, pp. 458-459 [10] MGH, DD LO II, Lothar II 858, pp. 393-394 [11] Günthar aartsbisschop van Keulen wordt genoemd als Guntharii sacri palacii norsti summi capellani en niet als aartsbisschop van Keulen. Dit is vreemd omdat Gunthar in 850 tot aartsbisschop van Keulen werd gewijd. Nergens is hij bevestigd als paltzkapelaan of dat hij aan het Hof diende. Hungarii venerabilium episcoporum (bisschop Hunger) is wel te verifiëren en nawijsbaar. [12] MGH, DD LO II, p. 393 [13] De kerk van Sint-Martinus is verwoest door ‘barbarica’. Als het een verwoesting door Denen of Northmannen zou betreffen, zouden ze bij naam zijn vermeld. De clerici zijn heel duidelijk is de schuld geven aan de Dani of Northmanni. In dit geval staat er barbarica. Als men weet dat de broer van koningin Theutberga ten strijde trekt tegen de soldaten van koning Hlotharius, en dat het gehele gebied wordt geplundert en er oorlog heerst, dan kan men dit benoemen als ‘barbarica’ of barbaarse handelingen. Het zijn dus duidelijk geen geen Northmannos of Dani. [14] MGH, DD, KIII, pp. 392-394/ S. Muller en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 deel 1 Utrecht 1920, p. 78 Opgemaakt in het klooster Prüm, 2 januari 858 In de naam van de almachtige God en onze heer Jezus Christus. Hlotharius (Lotharius), koning door Gods voorkomende genade. Wanneer wij aan plaatsen, voor de godsdienst bestemd, een of andere gift doen, zal dat ons, naar wij vertrouwen, zonder twijfel tot verkrijging der eeuwige zaligheid strekken. Derhalve zij het aan de aandacht van al onze tegenwoordige en toekomstige gelovigen van Gods heilige Kerk bekend, dat wij door het verslag van de eerbiedwaardige bisschoppen Gunther (Gunther van Keulen), aartskapelaan van onze heilige palts en Hunger onderricht zijn, dat de kerk van Traiectum (Maastricht), die naar men weet ter ere van Martinus, de belijder van Christus, gebouwd is, door de kwaadaardige invallen van vreemdelingen bijna geheel verwoest en vernietigd is en de kanunniken, die daar vroeger de Heer dienden, deels overal verspreid, deels vermoord zijn. In deze allerdringendste nood hebben zij onze hoogheid gesmeekt, aan genoemde heilige zetel een veilige en vreedzame plaats in ons rijk, tot troost en toevluchtsoord der kanunniken, te willen verlenen. Deze hun zeer deugdelijke en zeer ernstige verzoeken uit liefde tot God onze behoeder, tot voordeel en hulp van de zielen van onze grootvader Hludowicus (Lodewijk), onze vader Hlotharius (Lotharius) zaliger gedachtenis, eertijds keizers, en ook van onze moeder Hermingard, evenals tot onze eigen zaligheid en de stabiliteit van ons rijk, zeer gaarne inwilligende, hebben wij dit gunstbewijs onzer welwillendheid doen opstellen, waarbij wij het ter ere van Sint Pieter gestichte, aan de rivier de Ruer (Roer) in het Maasgebied gelegen klooster, dat Berg genoemd wordt, zonder enig voorbehoud, aan genoemde Traiectenser stoel overgeven en voor altijd tot vertroosting en beveiliging van de dienstdoende bestuurders en geestelijkheid van die zetel schenken; met dien verstande, dat het de genoemde dienaren Gods, na het ontvangen van dit bewijs onzer milddadigheid, nog meer dan vroeger behage Gods barmhartigheid voor onze zaligheid en die onzer voorvaderen af te smeken. En opdat deze onze vrijgevige en godvruchtige overdracht in de toekomst onaangetast blijve, hebben wij ze met eigen hand hieronder bekrachtigd en met de indruk van onze ring gelast te bezegelen. Gunther van Keulen was een zoon van de Fresonse graaf Gerdulf en de oom van bisschop Radbod van Traiectum. [15] MGH, DD LO II, p. 393-394. Vlg. J. Beka, p. 28 en W. Heda, p. 54 [16] Veterus Traiectum of Oud Maastricht was het gedeelte van het voormalige Romeinse castello en het gebied wat tegen de Romeinse oude muur in het westen was aangebouwd tot aan het gebied van het Vrijthof. Het werd eerst omschreven als ‘vico Traiectum in castello’ vanwege de vele kooplieden en handelaren die er hun nederzettingen hadden gebouwd. De lekenabt van de Sint-Servaas, Einhard, die ook persoonlijk schrijver was van Carolus Magnus (Karel de Grote), schrijft hierover en vermeld dat aan deze zijde van de Maas, aan de kant waar ook het klooster van Sint-Servaas is gelegen een grote handelswijk is ontstaan die door zeer veel kooplieden wordt bewoond. Vlg. MGH SS 15,1 Supplementa tomorum I-XII, pars III. Einhardi Translatio et miracula SS Marcellini et Petri, p. 261 [17] Opgemerkt dat het hier om een 11de eeuws afschrift gaat uit de abdij van Egmond. De formule in de opstelling van de oorkonde is afwijkend van zijn tijd (9de eeuws). Het gaat om een 11de eeuwse falsum. [18] MGH Leges Conc. 4, Suppl. 1: Hinkmar von Reims, De divortio Lotharii regis et Theutbergae reginae, p. 114 [19] Een Godsoordeel is een rechtsprocedure in de Middeleeuwen waarmee de wil van God zou worden vastgesteld. Dit kon gebeuren door verschillende manieren; een duellum (duel of tweegevecht) waarbij God zijn uitverkoren kampioen aan de overwinning zou helpen. Zo zou de schuld of onschuld van een voor het gerecht gedaagde personen vastgesteld kunnen worden. Daarnaast gebruikte men ook de vuurproef, waterproef, heetwaterproef en kruisproef. Bij Theutberga moest ze haar hand in een ketel met kokend water houden. Als haar wonden zouden genezen binnen drie dagen dan zou ze onschuldig zijn, omdat God met haar zou zijn en haar wonden zou hebben genezen. Vlg. MGH Leges Conc. 4, Suppl. 1: Hinkmar von Reims, de divortio Lotharii regis et Theutbergae reginae, p. 114 ‘interrogatio’. Zo zijn er in de Middeleeuwen nogal wat vrouwen om het leven gekomen, omdat ze niet op tijd omhoog werden getrokken door het touw dat rondom hun middel was vastgebonden. In zo’n geval kreeg de overledene een christelijke begrafenis en kon ze zich verheugen op een plek in de hemel. Aan de andere kant werden er ook veel vrouwen veroordeeld omdat ze door de luchtbellen in hun rokken en kleding bleven drijven. Ze werden dan tot hexe (heks) bestempeld, waarna hen nog veel meer martelingen te wachten stonden. [20] Hlotharius (Lotharius II) had aan Gunther belooft om zijn nicht Waldrada te trouwen. Vlg. R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte III, Reginonis chronica 860-864, pp. 192 – 197, speciaal p.192-193 (864). [21] MGH Libri mem. 1,2 Liber memorialis von Remiremont 2, fol. 43 r. Vlg. Schmid, Königeintrag S.103-123. Links in het midden staan hier Berta, Rutrudis, Uhgo (Hugo), Emma Uualdrada, Doda, Irmingart und Irmingart (Berta is vernoemd naar Bertrada de vrouw van koning Pippinus) Zowel een dochter van Lotharius II als van Lodewijk de Duitser hebben een dochter met de naam Berta of Bertrada. Ook had Lotharius II een zus die Bertrada heette. De naam Rotrud herinnerd aan de beroemde dochter van Karel de Grote. Zowel de zuster van Lodewijk de Duitser heette Rotrud als ook de halfzus van Karel de Kale. Irmingard heette zowel de eerste vrouw van Lodewijk de Vrome als de vrouw van Lotharius I als ook een dochter van Lodewijk de II, Lotharius II en Lodewijk de Duitser. Emma is de vrouw van Lodewijk de Duitser. [22] MGH Leges Capitularia regum Francorum (Capit.) 2, pp. 463- 469 [23] MGH Conc. 4, Die Konzillien der karolingischen Teilreiche 860-874, p. 1. Aachen, 9 januari 860 [24] R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, II, Annales Bertiniani, p. 103 [25] Voor paus Nicholas I was hij vanaf het begin van plan om het gezag van de pauselijke stoel te gebruiken om het genomen besluit over het huwelijk te reclameren. Hierbij maakte hij gebruik van zijn voorgange paus Gregorius IV die op de Rijksdag van 831 een voorbeeld had gesteld. Voor Nicholas I was het huwelijk een door God gegeven recht waarover de paus moest waken als over een kudde. [26] R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, II, Regionis chronica 865-866, p. 198-215 [27] R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, III, Annales Bertiniani, 869, pp. 192-193 [28] MGH Concilia (Conc.) 3: Die Konzilien der karolingischen Teilreiche 843-859, pp. 447-489 [29] MGH SS rer. Germ. 7: Annales Fuldenses sive Annales regi Francorum orientalis, p. 57 Waarbij expliciet wordt vermeld dat bisschop Hungarium van Traiectensem niet aanwezig is op de synode. [30] H. Van Wijn, Onderzoek nopens het jaer in het welke Lodewyk koning van Germanië, aan den Utrechtschen Bisschop Hungerus de vryheid zyner kerke bevestigd hebbe? In: Verhandelingen uitgegeven door het Zeeuws genootschap der wetenschappen te Vlissingen, Deel 3, Middelburg, 1773, pp. 177 [31] H. Van Wyn, Onderzoek nopens het jaer in het welke Lodewyk koning van Germanie, aan den Utrechtschen Bisschop Hungerus de vryheid zyner kerke bevesigd hebbe? In: Verhandelingen uitgegeven door het Zeeuws genootschap der wetenschappen te Vlissingen, Deel 3, Middelburg, 1773, p. 189 [32] Vlg. H. Van Wyn, p. 189 ‘Wat dan Furmerius belange, wanneer in den jare 1612, de historie der Utrechtschen Bisschopen van Heda, door de vlyt van dien geleerden man voor het eerst het licht zag, las men in die uitgave niet, zoo als wy thans by Buchelius vinden, het XXI jaer, en de 2e Indictie, maar in tegendeel en waer op wel te letten staet, schoon met behoud derzelfde indictie het XXIX. [33] Bernardus Furmerius, Historia veterum episcoporum Ultrajectinae sedis, & Comitum Hollandiae, explicata Chronico Iohannis de Beca ... ab anno nativitatis Christi usque ad ... 1345. Et historia Guilhelmi Hedae ... nunquam editi, completa appendice usque ad ... 1574, Leiden, 1612, p. 237, A. Buchelius, De episcopis Ultraiectinis Ioannes de Beka canonicus Ultrajectinus, et Wilhelmus Heda praepositus Arnhemensis, recogniti et notis historicis illustrati ab Arn. Buchelio ... Accedunt Lamb. Hortensii Montfortii Secessionum Ultraiectinarum libri, et Siffridi Petri Frisij appendix ad historiam Ultraiectinam: Historia episcoporum Vltraiectensium, auctore Vvilhelmo Heda præposito Arnhemensi, levita & canonico Ultrajectino, notis illustrata ab Arnoldo Buchelio, Volume 2, Utrecht, 1642 [34] A. Miraei (Aubert Le Mire), Opera Diplomatica et Historica in quibus, editio secunda, tomus primus, Leuven, 1623, vlg. A. Miraei (Aubert Le Mire), Diplomatum Belgicorum libri duo, in quibus litterae fundationum ac donationum piarum, Testamenta ... et alia ... monumenta ad Germaniam inferiorem vicinasque provincias spectantia, continentur, Brussel, 1628. Vlg. A. Miraei (Aubert Le Mire), Codex donationum piarum, in quo testamenta, codicilli, litterae fundationum, donationum, immunitatum, priuilegiorum, & alia piae liberalitatis monumenta, a pontificibus, imperatoribus, regibus, ducibus ac comitibus, in fauorem ecclesiarum, praesertim Belgicarum, edita continentur. Aubertus Miraeus Bruxellensis eruebat, & notis illustrabat, Brussel, 1624. [35] Vlg. H. Van Wyn, bijlage V: Furmer: Annallium Phrisicorum, “Erats hac aetate Ultrajecti episcopus S. Hungerus, natione Frisius, homo doctus et prudens. Is, cognita morte Lotharii regis, Francofurtum profectus, orat Ludovicum Germaniae regem, ut fuae ecclesiae imunitas, jam antea a parte ejus concessas, benigne confirmet, nec ab ipso repulsam partitur. Ludovicus enim plenisme episcopi preces apporobat suo diplomate, quod apud Guilhelmum Heda, in historia Ultrajectina, hoc loco extat, et ipse regni sui anno in Francia orientali Vicesimo nono, indictione secunda, id est Christi 869, Francofurti in regio palatio dedit, qui annus S. Viro etiam fatalis fuit, utpote qui undecimo Kal. Juanuarii e vita decesserit, cum sedisset annos tredecim”. Vlg. B. Furmerius, Annalium Phrisicorum trias altera: continens eorum libros quartum, quintum et sextum, Leeuwarden, 1612, pp. 196 - 197 [36] Sigebert van Gembloux et al., ‘Sigiberti Gemblacensis Chronica cum Constinuationibus’, (red.), L. Bethmann, MGH, SS, 6 (Hannover, 1844), pp. 268 – 535 “post factum divisionem Ludovicus regnat in Germania annis 33’ (na het doen van de verdeling heerst Lodewijk nog 33 jaren in het rijk). [37] Heda editie Buchelius, p. 55 [38] B. Furmerius, Historia veterum episcoporum Ultraiectinae sedis et comitum Hollandiae: explicata Chronico Johannis de Beca ... ab anno nativitatis Christi usque ad annum 1345 et Historia Wilhelmi Hedae auctoris, Frankfurt, 1612, pp. 234 – 243. Met name pp. 236 – 237 een afschrift van Furmerius van het charter van Hludowicus aan bisschop Hungerus. [39] Het zijn kleine details, maar het jaar 866 is in tegenspraak met de deze uitgave van B. Furmerius, Historia veterum episcoporum Ultrajectinae sedis, & Comitum Hollandiae, explicata Chronico Iohannis de Beca ... ab anno nativitatis Christi usque ad ... 1345. Et historia Guilhelmi Hedae ... nunquam editi, completa appendice usque ad ... 1574, Frankfurt, 1612 p. 234 in deze uitgave staat dat volgens Johannes Beka, Hungerus is overleden in 865. In de andere uitgave van Furmerius, Historia veterum episcoporum Ultraiectinae sedis et comitum Hollandiae: explicata Chronico Johannis de Beca ... ab anno nativitatis Christi usque ad annum 1345 et Historia Wilhelmi Hedae auctoris, Frankfurt, 1612, p. 10 wordt het jaartal 866 aangehouden. [40] B. Furmerius, Historia veterum episcoporum Ultrajectinae sedis, & Comitum Hollandiae, explicata Chronico Iohannis de Beca ... ab anno nativitatis Christi usque ad ... 1345. Et historia Guilhelmi Hedae ... nunquam editi, completa appendice usque ad ... 1574, Frankfurt, 1612 p. 236 [41] MGH DD Zw/ DD LK, p. 35, ‘vlg. Oediger Das älteste Xantener Totenbuch 76. Wir ordnen das ohne Datierung überlieferte D.10 mit Mühlbacher hier ein, weil es mit D.9 Provenienz und Ausstellort gemeinsam hat. – Rubren in DEFH: Preceptem Zuentiboldi sub Egilboldo. MGH SS, 15,1: Supplementa tomorum I-XII, pars III. P. 570. Vita Radbodi Episcopi Traiectensis, waarbij er wordt gezocht naar een nieuwe opvolger voor de onlangs ontvallen Egilberto zie noot 1 Egilboldus/ Odilbaldus 8 december 899 mortuus. [42] Beka, p. 31, B. Furmerius Historia veterum episcoporum Ultrajectinae sedis, & Comitum Hollandiae, explicata Chronico Iohannis de Beca ... ab anno nativitatis Christi usque ad ... 1345. Et historia Guilhelmi Hedae ... nunquam editi, completa appendice usque ad ... 1574, Frankfurt, 1612 p. 243 Hungerus overlijdt in 866 en Odilbald in 900. [43] A. Buchelius, De episcopis Ultraiectinis Ioannes de Beka canonicus Ultrajectinus, et Wilhelmus Heda praepositus Arnhemensis, recogniti et notis historicis illustrati ab Arn. Buchelio ... Accedunt Lamb. Hortensii Montfortii Secessionum Ultraiectinarum libri, et Siffridi Petri Frisij appendix ad historiam Ultraiectinam: Historia episcoporum Vltraiectensium, auctore Vvilhelmo Heda præposito Arnhemensi, levita & canonico Ultrajectino, notis illustrata ab Arnoldo Buchelio [...], Volume 2, Utrecht, 1642, pp. 61 – 62, noot h. “An. Sal. DCCLXVI Kal. Ian. In Mortual. Invenio XI Kal. Ian. Deposito B. Hugeri, Episc. 866. Cui alii concinunt: Annus hic quoque invenitur in Catalogo Episcop. Tr. S. Salvator [44] Vlg. H. Van Wyn, Charter van koning Lodewijk, p. 203 [45] A. Buchelius, Historia Ultrajectina: Volume 1, Utrecht, 1643 Chronica, p. 28 noot b. [46] H. Van Wyn, Charter van Koning Lodewijk, pp. 209 - 210 [47] Johannes Nidanus Pistorius, Magnum Chronicon Belgicum, in quo ab aera christinana restum ecclesiae, tum reipublicae et familiae insigniores per Germaniam inferiorem ad medium saeculi XV. Explicantur a Quodam viro religioso ord. Can. Regul. S. Augustini Olim Collectum nunc primum editum Accesserunt de Antiquitatibus Fuldensibs Libri III. Nec non Vita Chonradi II. Imp. Atque Chronicon Constantiense & Episcoporum Mindensium, Frankfurt, 1607, p. 61 [48] MGH, Diplomata Karolinorum III, Prumia monasterio, 4 non. Ianuar, regni Hlotharii regis tertio. In nomine omnipotentis dei et domini nostri Iesu Christi. Hlotharius divina preveniente clementia rex. Si locis divino cultui mancipatis quippiam muneris confirmamus, id nobis procul dubio ad eternam beatitudinem nanciscendam adfuturum esse confidimus. Igitur comperiat omnium fidelium sancte Dei ecclesie et nostrorum, presentium scilicet et futurorum, industria, quia ex relatu Guntharii sacri palacii nostri summi capellani et Hungarii venerabilium episcoporum didicimus, quod Traiec(tensi)s ecclesia, que in honore Christi confessoris Martini constructa esse dinoscitur, barbarica inminente nequicia pene destructa et ad nihilum redacta sit, canonicique olim in ea Domino militantes passim per diversa loca quidam dispersi, quidam etiam interempti sunt. Hac denique maxima incumbente necessitate deprecati sunt celsitudinem nostram, ut memorate sancte sedi infra regnum nostrum quietum et pacificum locum ad consolationem et refugium canonicorum tribueremus. Quorum saluberrimis et sincerissimis suggestionibus pro amore Domini protectoris nostri, ob emolumentum etiam ac remedium anime avi nostri Hludouuici et pie memorie genitoris nostri Hlotharii, quondam augustorum, necnon genitricis nostre Hermengarde seu pro salute nostra regnique stabilitate, libentissimum prebendes assensum, hos clementie nostre apices fieri jussimus, per quos in pago Maso super fluvium Rure monasterium in honore sancti Petri constructum, quod Berg nuncupatur, ad prefatam sedem Traiectensem sub omni integritate tradimus, ei per omnia tempora ad consolationem et tutamentum rectorum ejusdem sedis vel cleri famulaturum, conferimus, quatinus presignati servi Dei nostra precepta liberali munificentia eos Domini misericordia pro nostra et predecessorum patrum nostrorum salute libentius exorare delectet. Et ut hec nostre traditionis seu pietatis largitio per futura tempora inviolabilis perseveret, manu propria subter eam firmavimus et anuli nostri impressione adsignare jussimus. Het klooster Prüm, 2 januari 858 In de naam van de almachtige God en onze heer Jezus Christus. Lotharius, koning door Gods voorkomende genade. Wanneer wij aan plaatsen, voor de godsdienst bestemd, een of andere gift doen, zal dat ons, naar wij vertrouwen, zonder twijfel tot verkrijging der eeuwige zaligheid strekken. Derhalve zij het aan de aandacht van al onze tegenwoordige en toekomstige gelovigen van Gods heilige Kerk bekend, dat wij door het verslag van de eerbiedwaardige bisschoppen Gunther, aartskapelaan van onze heilige palts en Hunger onderricht zijn, dat de kerk van Maastricht, die naar men weet ter ere van Martinus, de belijder van Christus, gebouwd is, door de kwaadaardige invallen van vreemdelingen bijna geheel verwoest en vernietigd is en de kanunniken, die daar vroeger de Heer dienden, deels overal verspreid, deels vermoord zijn. In deze allerdringendste nood hebben zij onze hoogheid gesmeekt, aan genoemde heilige zetel een veilige en vreedzame plaats in ons rijk, tot troost en toevluchtsoord der kanunniken, te willen verlenen. Deze hun zeer deugdelijke en zeer ernstige verzoeken uit liefde tot God onze behoeder, tot voordeel en hulp van de zielen van onze grootvader Lodewijk, onze vader Lotharius zaliger gedachtenis, eertijds keizers, en ook van onze moeder Hermingard, evenals tot onze eigen zaligheid en de stabiliteit van ons rijk, zeer gaarne inwilligende, hebben wij dit gunstbewijs onzer welwillendheid doen opstellen, waarbij wij het ter ere van Sint-Pieter gestichte, aan de rivier de Roer in het Maasgebied gelegen klooster, dat Berg (Sint-Odiliënberg) genoemd wordt, zonder enig voorbehoud, aan genoemde Maastrichtse stoel overgeven en voor altijd tot vertroosting en beveiliging van de dienstdoende bestuurders en geestelijkheid van die zetel schenken; met dien verstande, dat het de genoemde dienaren Gods, na het ontvangen van dit bewijs onzer milddadigheid, nog meer dan vroeger behage Gods barmhartigheid voor onze zaligheid en die onzer voorvaderen af te smeken. En opdat deze onze vrijgevige en godvruchtige overdracht in de toekomst onaangetast blijve, hebben wij ze met eigen hand hieronder bekrachtigd en met de indruk van onze ring gelast te bezegelen. [49] Annales Bertiniani pp. 38 – 39 Het vertrek van de bode naar Hludowicus staat onder het jaar 838. Daar er wordt gesproken over na de geboorte van Christus (25 december) en de verschijning van Christus (6 januari), heeft deze gebeurtenis plaatsgevonden in de winter van 838/839

29 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page