top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverHerbert Stegeman

De evolutie van een naam

Bijgewerkt op: 7 mei 2020

Over du Treht en het evolueren naar ut Treht

Maastricht werd in de middeleeuwen in het Latijn geschreven als Traiectum, Traiecto of Trectis en in het oude Frans als ‘du Trehet,[1] de Trect,[2] du trect,[3] utreht,[4], du Tret,[5] en Uttreht.[6] Voorbeelden in het Frans komen uit de Chroniques de Saint-Denis[7] en de Codex Audomariensis.[8] Het eerste deel van de Chroniques de Saint-Denis zou aan het einde van de 10de eeuw zijn geschreven door Aimoin de Fleury onder de titel Histroiae Francorum Libri Quatuor dat tot 654 doorloopt. De eerste voortzetting zou zijn begonnen aan het einde van de 11de eeuw in de abbaye de Saint-Germain-des-Pres en in de 12de eeuw voortgezet in de abbaye de Saint-Denis. De naam van Chroniques de Saint-Denis heeft ze gekregen in deze periode. In het midden van de 13de eeuw wordt de naam van de Chroniques de Saint-Denis tot Grandes Chroniques de France. De naamovereenkomst vanuit het l’ancien français médiéval: ‘la cite de Trehet’ en ‘du Trect’ lijkt in eerste oogopslag te gaan over Utrecht. Maar in de Chroniques de Saint-Denis is hier sprake van Maastricht. Du Trect wordt vermeld aan de rivier de Meuse (Maas). Het gaat over bisschop Remaclus in de stad de Trehet, en bisschop Lambertus in de stad du Trect. De Annalen van Saint-Bertin die zijn opgenomen in de Codex Audomariensis zijn ouder dan de Chroniques de Saint-Denis. Maar in beide staat ook de variant ‘uttreht’.

Het gaat hier over het Verdrag van Meerssen uit 870 toen de toponiem Utrecht nog helemaal niet bestond. De plaats Uttreht in het Verdrag van Meerssen komt na Colonia (Keulen) en Treves (Trier). Hier moet gezien de samenhang Maastricht worden verstaan. Hludowicus krijgt alles rechts van de Maas, ook alle bezittingen in het gebied rondom Maastricht als Aken en een gedeelte van Luik dat aan de rechterkant van de Maas is gelegen (Liguas, quod de ista parte est) en Karolus (Liguas, quod de ista parte Mosae est, et pertinent ad Vestatum) Luik hetgeen aan de ene zijde van de Maas gelegen is en tot Viset behoort. Door deze stad stroomt de Maas, waardoor het voor een deel onder het bestuur van Lodewijk gaat behoren en het andere deel onder Karel. Hetzelfde geldt voor Maastricht (Uttreht), waarbij de Sint-Servaas abdij aan de linkerkant aan Karolus toekomt en alles wat aan de linkerzijde van de Maas is gelegen, en alles aan der rechterzijde gaat over naar Lodewijk als ook het district Trectis (district van Wyck aan de rechterkant). Maastricht als naam bestond ook niet voor 1051. In de primaire Franse bronnen is het du Treht/ Dutreht/ Traiectum. De toevoeging van Mosa (Maas) komt pas veel later als er een tweede Traiectum (Utrecht) is ontstaan.

Het is André Du Chesne die de civitas van Gallië opsomt in zijn Historiae Francorum. Hierbij wordt de Civitas Treiectum, id est Uztricht als Maastricht gezien.[9]

Het klooster van Saint-Bertin in Saint-Omer lag in de 7de en 8ste eeuw binnen de Germaanse taalgrens en niet in het Romaanse deel van het Frankenrijk. H. Ryckeboer schrijft: ‘Zoals gezegd is ten gevolge van de Germaanse invallen van de 5de eeuw in het noorden van het geromaniseerde Gallië in Noord-Gallië een situatie van tweetaligheid en diglossie ontstaan: de sociale bovenlaag van de veroveraars sprak Germaans, terwijl de oorspronkelijke bevolking Vulgair Latijn of Romaans bleef spreken. Tijdens de drie volgende eeuwen is deze situatie geëvolueerd naar een territoriale verdeling met de vorming van nagenoeg eentalige gebieden aan weerszijden van een taalgrens. In de bij Sint-Omaars gevestigde Sint-Bertijnsabdij zijn in de 10de en 11de de oudste Nederlandse glossen geschreven. Een van de mooiste Middelnederlandse handschriften, het thans in de Lippische Landesbibliothek te Detmold berustende Der Naturen Bloeme van Jacob Van Maerlant, zou volgens Gysseling (1976, 83) tegen het eind van de 13de eeuw vervaardigd zijn op bestelling van het kapittel van Sint-Omaars. In Sint-Omaars zelf gaat de burgerij het Frans gebruiken vanaf de tweede helft van de 13de eeuw, en het Frans is er officiële schrijftaal sedert de 13de eeuw’.[10]

De duiding ut’Treht kan worden gezien als een geëvolueerde versie of afgeleide van het Franse de Trehet en du Trect. Alle andere verklaringen die in de toponymie worden gegeven aan Utrecht acht ik als niet betrouwbaar en vergezocht. De oudste attestatie Utrecht zou uit 1278 dateren.[11] In de oudste Cartularia van Utrecht (eind 11de en begin 12de eeuw) die zich in het British Museum te Londen bevindt staat nergens Utrecht geschreven. Ook in het Liber donationum Imperialium (begin 12de eeuw) staat nergens de toponiem Utrecht. Het Gutenberg Instituut heeft een moderne Franse vertaling gemaakt van de Chroniques de Saint-Denis. Hierin vertaald de schrijfster Paulin Paris de woorden de Trehet en du Trect steevast met la cité du Traet; ‘Remacle évesque de la cité du Traet’.[12] Bij Louis Perrin werd in 1837 een transcriptie van de Chroniques uitgegeven.[13] Louis Perrin verandert ‘la cite de Trehet’ op fol. 97v in la cite de Tret. Aangaande la cite du Trect in fol. 98v en 99v wordt geschreven ‘la cité Dutret’.

Een letterlijke omschakeling vanuit het Frans en Latijn naar hedendaags Nederlands moet vermeden worden. De annalen van Sint-Bertijns zijn opgenomen in de Codex Audomariensis 706 in de tweede helft van de 10de eeuw. Ze werd al in de 12de eeuw in de catalogus van het klooster van Saint-Bertin opgenomen. Uit dit schrift is in de 11de eeuw vermoedelijk in Sint-Vaast of in Saint-Bertin de Codex Bruxellensis 6439-6455 afgeschreven.[14] In deze codex staat op fol. 209v het woord Uttreht. De volgende variaties komen voor in de Chroniques de Saint-Denis: de Trehet, du Trect.

In een aantal afgeschreven oorkonden uit het einde van de 11de eeuw, begin 12de eeuw wordt er ook melding gemaakt van Treht.[15] In het Liber donationum (eind 12de en eind 13de eeuw, komen dezelfde schrijfwijzen voor).

Pas met bisschop Ansfrid en bisschop Adelbold II komt de naam Traiectum mee vanuit het zuiden. Er is dan nog geen sprake van een munthuis in deze nieuwe plaats. De clerici en bisschoppen hebben er wel alles aan gedaan om rechten in haar bezit te krijgen. Ik besprak een aantal van deze in het hoofdstuk over bisschop Balderik. Met het gegeven dat het Muntrecht wegvalt in Utrecht, vervalt ook het recht van tol en markt. Er bestond namelijk geen tol op de rivieren als de Kromme Rijn en bij Muiden. Deze zijn pas van latere datum en een 12de -eeuwse uitvinding om een precedent te scheppen, zodat het leek alsof het tolrecht en ook muntrecht al heel vroeg bij Utrecht behoorde. Ditzelfde gold ook voor het marktrecht. Dat Utrecht voor 1122 geen tolrecht heeft bezeten bewijst de primaire oorkonde van 1122. De ‘afschriften’ die zijn aangelegd in de 12e eeuw hebben enkel en alleen gediend om een bewijs te creëren dat de nieuwe plaats Utrecht als heel oud was en al langer rechten zou hebben gehad op een aantal strategische locaties. Dit geldt met name voor de tol bij Muiden (Amude).

Met dit gegeven en de herinterpretatie van de andere secundaire bronnen over Utrecht als Traiectum wordt de schakel naar de bisschoppelijke zetel van Willibrord in Utrecht zeer onzeker. Dat deze personage Willibrord die wordt gezien als eerste aartsbisschop van Utrecht in deze stad niet zijn sedes episcopalis heb ik inmiddels bewezen aan de hand van een aantal primaire bronnen uit de periode zelf. Deze primaire bronnen worden in de Utrechtse geschiedenis bewust weggelaten omdat ze het bewijs leveren dat de geschiedenis zoals ze ons bekend is niet juist is.

Met het wegvallen van Willibrord en zijn eerste kerk, vervallen ook zijn directe opvolgers. Bonifatius werd aartsbisschop van Mainz en had een vervangende koorbisschop Eoban in Trecht (Maastricht) aangesteld. Pas geheel aan het einde van zijn leven werd hij verplicht om bisschop van Traiectum te worden. Gregorius van Utrecht heeft nimmer in oorkonden en verhalen van Utrecht geheten maar Gregorius van Traiectum. Men heeft zich echter nooit afgevraagd of Gregorius van Traiectum wel daadwerkelijk in Utrecht verbleef. Ook aan de hand van primaire bronnen komt naar voren dat ook Gregorius in Maastricht verbleef. Ik ga nu geen naamsverandering aan zodat het nu Gregorius van Maastricht zou moeten zijn. Ik houd het bij de originele naam die wordt gebruikt in de oorkonden.

De gehele geschiedenis tot aan de eerste officiële bisschop van Trecht (Utrecht), Adelbold II moet worden herzien. Sterker gesteld: zelfs de naam Traiectum voor het Utrecht van voor Adelbold II tot aan de Romeinse periode is niet bewezen en onbekend.[16]

[1] Bibliotheque interuniversitaire Saint-Geneviève, (B.I.S.G) Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis Chroniques de Saint-DenisFol. 97v ‘Remacles eveques te La cite de trehet’ [2] B.I.S.G, Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis Chroniques de Saint-Denis Fol. 98v En celle tempeste & perfecution de saintte Eglise su Saint Lambert oftez de la cite du trect. [3] B.I.S.G., Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis Chroniques de Saint-Denis fol. 99v S. Lambert, pource tant feulement que il ot repris Pepin de fon pechie. Portez su li corps en la cite du Trect. [4] B.I.S.G, Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis Chroniques de Saint-Denis fol. 191r […] Cologne – Treves – Utreht – Strahaborc – Basle – Labaie de Suestre - Broc […] Deze woorden lijken te komen uit het Verdrag van Meerssen. Maar de schrijver heeft niet alle gegevens zoals die bijvoorbeeld in de Codex Audomariensis staan uit Saint-Omer overgenomen. [5] B.I.S.G, Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis Chroniques de Saint-Denis fol. 192v en la cite Du tret fol. 193r flu de muese […] a la cite du tret. [6] Centre National de la Recherche Scientifique, Centre Augustin Thierry, Orleans, Saint-Omer, Bibliotheque, Muncipale, Ms. 706 (Codex Audomariensis) fol. 209v […] Colonia, Treveris, Uttreht, Stratburg, Basula […], districtum Trectis, [7] B.I.S.G., Paris, Ms 782, (13de eeuw) 1275-1280. BnF/ Gallica, Manuscrit Chroniques de Saint-Denis, fol. 97v 98v 99v [8] Centre National de la Recherche Scientifique, Centre Augustin Thierry, Orleans, Saint-Omer, Bibliotheque, Muncipale, Ms. 706 (Codex Audomariensis) fol. 209v [9] André Du Chesne, Historiae Francorum Scriptores Coaetanei, Ab ipsius gentis origine, ad nostra usque tempora, Tome 1, Parijs, 1636, pp. 14 - 15 [10] H. Ryckeboer, Het Nederlands in Noord-Frankrijk, Sociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten, Vakgroep Nederlandse Taalkunde, Gent, 1997. 4. Historische schets van de taalevolutie in Nord-Pas-de-Calais, pp. 183-187 [11] Instituut voor de Nederlandse taal, https://ivdnt.org Utrecht / HUA 2308.0.4, 1277 Met bevestiging door Paus Nicolaas III. 1278 (RDO_OA Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht (2308-2308) Origineel: Acten van confirmatie door Egbert, graaf van Bentheim, van de schenking door wijlen zijn vader Otto, graaf van Bentheim, bij zijn inkleding in de D.O. te Utrecht. Onderaan de oorkonde staat Utrecht. Zie ook Toegang RDO_OA, Regest OA.2308.0.4 In de oorkonde van Keizer Heinricus V van 2 juni 1122 waarin Utrecht stadsrechten krijgt, wordt er niet gesproken van Utrecht maar van Traiectensem en Godebaldum Traiectensem episcopum vlg. HUA SA1 inv. nº 37 [12] Paulin Paris, Project Gutenberg’s Les Grandes chroniques de France, 2010, [36] Incidence. Mais avant que ce avenist que nous avons ici conté, au tems que le roy d'Austrasie estoit encore en vie, assambla-il ses osts et alla à bataille contre Radulphe le roy de Toringe. En ce tems n'a voit encore nul hoir de son corps né nul n'en povoit avoir, et pour le désespoir en quoi il estoit chéus, fonda-il douze abaies en son royaume. Si estoient son coadjuteur et ministre Grimoart le mestre de son palais et Remacle évesque de la cité du Traet [37]. Note 37: Du Traet. Ou Trajectum; Ou Trajectum; ce n'est pas Utrecht, mais Maestrick, où le siége épiscopal de Tongres fut d'abord transporté, puis ensuite à Liège. Le biographe de Sigebert III écrit: Remaclo Tungrensis episcopo. [59] Lors assambla le roy Theoderic un concile d'évesques par le conseil Ebrouin et, par sa sentence, en osta aucuns de leur éveschié et les autres damna par exil sans nul rappel. En cette tempeste et en cette persécution de sainte Eglyse fu saint Lambert osté de la cité du Traet [60]; en une abaïe entra pour esquiver les tumultes du monde; sept ans y demoura saintement et religieusement. Note 60: Du Traet. De Maestrick, comme plus haut et plus bas encore. [79] Saint Lambert reprist le prince Pepin pour ce que il maintenoit Alpaïs, une dame qui pas n'estoit son espousée, par dessus Plectrude sa propre femme. Le frère de cette Alpaïs, qui avoit nom Dodon, occist saint Lambert, pour ce tant seulement que il eut repris Pepin de son péchié. Porté fu le corps en la cité du Traet; (mais comment il fu puis reporté en la cité du Liége se taist l'histoire). Après lui fu évesque saint Hubert. [13] La premier volume des grandes Chroniques de France, dites Chroniques de St-Denis, publiées d’après les manuscrits (par M.A. de Terrebasse); in 8, 1837, imprimé par Louis Perrin. [14] R. Rau, Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, Zweiter Teil, Die Annales Bertiniani, p. 4 [15] British Museum London, Ms. Codex Cottonianus Tiberius C XI. Cartularium Ratbod, fol. 34r, 35r / HUA 218.1, 1.1.1 fol. 21 / MGH Scriptores [Geschichtsschreiber] (SS rer. Germ), 57: Vitae sancti Bonifatii archiepiscopi Moguntini, p.121, 208 [16] Vlg. A. Luksen-IJtsma, De limesweg in West-Nederland, inventarisatie, analyse en synthese van archeologisch onderzoek naar de Romeinse weg tussen Vechten en Katwijk, in: Basisrapportage Archeologie 40, Utrecht, 2010. Rond het jaar 50 werd de Rijn-arm ten noorden van Vechten afgesneden. Dit zorgde ervoor dat het castellum (onder het Domplein van Utrecht) werd opgericht om de verdediging en uitkijk beter te waarborgen. Het castellum en vicus bij Fectio (Vechten) als ook de locatie Utrecht werden rond 275 verlaten door de Romeinen. Een samenloop van: vernatting, te grote inspanningen en onkosten in relatie tot de instandhouding van de castella en de wegverbinding, interne spanningen en conflicten in het Romeinse Rijk met name het Gallische Rijk, stortte toen in 274 inelkaar. De Rijn werd in de Laat-Romeinse tijd vanaf rond 300 weer bevaren vanaf Katwijk/Valkenburg (Graanoverslag) vanuit Brittanië. Het insula Batavia werd niet door de Romeinen bezet. Het betrof enkel het castellum bij Valkenburg. Het gebied viel onder de foederati (Franken) aldaar.

45 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Proloog

Post: Blog2_Post
bottom of page